1.   revue zn. 'inspectie; theatershow'
categorie:
leenwoord
Vnnl. revue 'het opstellen van strijdkrachten voor een inspectie', in de oudste attestatie overdrachtelijk: doet revuwe 'sluit u aan' [ca. 1528; iWNT], 'inspectie' in Den 30en Julij gheschiet reveue ... door ons Overste [1578; iWNT], Soldaten ..., versocht zynde monsteringe ofte reveue te passeren 'soldaten die zijn opgeroepen om zich te laten inspecteren' [1587; iWNT]; nnl. Wanneer hy het beste en fynste, dat hy in zyn pakhuis heeft, de revuë heeft doen passeeren 'heeft laten keuren' [1735; iWNT passeeren], revue 'kritisch beschouwend tijdschrift' in maandwerken of revues [1832; iWNT], 'theaterstuk, show' in Elken avond revue artistique [1885; Nieuwe Amersfoortsche Courant].
In oudste betekenis ontleend aan Frans revue 'troepeninspectie' [1356; TLF], zelfstandig gebruik van het verl.deelw. van Frans revoir 'herzien, nazien, opnieuw zien', gevormd met re- 'opnieuw' bij voir 'zien', ontwikkeld uit Latijn videre 'zien', verwant met weten.
De betekenis 'inspectie' is in het Nederlands verouderd, behalve in de uitdrukking (iets) de revue laten passeren 'een aantal onderwerpen of voorwerpen achtereenvolgens kritisch beschouwen', die in zijn geheel teruggaat op Frans passer en revue 'id.'.
De betekenis 'tijdschrift', nu vooral nog bekend van tijdschrifttitels als Nieuwe Revu, is ontleend aan Frans revue 'kritisch tijdschrift' [1711; TLF], een betekenis die het Frans ontleend heeft aan Engels review 'id.' [1705; OED], een specifieke betekenis van een ontlening aan hetzelfde Franse woord revue. In het Frans is hieruit vervolgens de betekenis 'kritisch en/of satirisch toneelstuk' [ca. 1840; Rey] en later 'variété, theatershow' [1932; Rey] ontstaan, die eveneens in het Nederlands is ontleend.
Fries: revú


  naar boven