1.   bejag zn. 'het ijverig streven (naar)'
categorie:
geleed woord
Mnl. beijach 'lot' [1265-70; CG II, Lut.K], beiach 'wat men tracht te verwerven, bezit' [1285; CG II, Rijmb.], 'jachtbuit, prooi, voedsel' [1287; CG II, Nat.Bl.D], 'dagelijks brood, levensonderhoud' [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Afleiding van het Middelnederlandse werkwoord beiagen '(trachten te) verkrijgen': bijv. beiaghet (verl.deelw.) 'verkregen' [1266 of 1267; CG I, 100], beijaegden (pret.) 'joegen na, zochten, trachtten te bereiken' [1290; CG II, En.Cod.], afleiding met be- van jagen.
Tegenwoordig verschijnt bejag uitsluitend nog als tweede lid van samenstellingen, als in effectbejag 'het streven naar het maken van indruk': effektbejag [1880; WNT effect] en winstbejag 'het (ongepast) najagen van geldelijke gewin' [1860; WNT vrijwaren].
Fries: bejach


  naar boven