|
1. |
potig bn. 'fors, gespierd' categorie: geleed woord Vnnl. potig, pootig 'koppig' in een wyf pootigh uit der maate 'een uitermate koppige vrouw' [1642; WNT], later ook 'gespierd' in dat volk is zo pootig [1802; WNT]. Wrsch. oorspronkelijk een afleiding van dialectisch (Zaanstreek) poot 'hoofd', dat verband houdt met pot 1; een vergelijkbaar betekenisverband bestaat tussen kop 2 'hoofd' en kop 1 'drinkgerei'. Onder invloed van het zn. poot 1 'lichaamsdeel' lijkt de betekenis te zijn veranderd. Fries: -
|
naar boven
|