1.   postuum bn. 'na iemands dood'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Nnl. eerst als zn. posthumus "nabooreling" [1720; Meijer], '(kind) na het overlijden der moeder geboren; (geschrift) na de dood van de schrijver gepubliceerd' [1805; Meijer], dan als bn. posthuum 'na iemands dood' in te Parijs is een posthuum werk verschenen [1888; Groene Amsterdammer], postuum [1954; WL].
Al dan niet via Frans posthume 'na de dood van een schrijver gepubliceerd' [1680; Dauzat], eerder al 'na de dood van vader geboren' [1488; Rey], ontleend aan Laatlatijn posthumus, klassiek Latijn postumus, naast postrēmus 'na de dood van vader of na het opstellen van het testament geboren', ook in gebruik als zn. 'zoon na de dood van vader geboren of na het opstellen van het testament geboren, laatste zoon', letterlijk 'laatst(geboren)' als overtreffende trap van Latijn post 'na, achter', zie post-.
De hypercorrecte vorm met h (posthuum) ontstond door volksetymologische associatie met Latijn humus 'aarde, grond' en humare 'begraven' en is hardnekkig, zowel in het Nederlands, Frans en Engels als in het Laatlatijn.
Fries: postúm


  naar boven