1.   sjamaan zn. 'toverpriester'
categorie:
leenwoord
Nnl. shamaan, sjaman, sjamaan 'priester-tovenaar' in iemant, dienze den naem geven van Sjaman ... houdende hem voor hunnen Priester, of liever Toveraer [1714; WNT toovenaar], de Shamaan in extaze [1899; WNT tooverkracht], 'n sjamaan, 'n tovenaar, 'n regenmaker [1923; Groene Amsterdammer].
Wrsch. ontleend aan Russisch šamán, dat zelf ontleend is aan Evenkisch (een Toengoezische taal in Oost-Siberië) šaman 'monnik'. Dit woord gaat wrsch. via Mandarijn-Chinees shāmén, een algemene aanduiding voor een boeddhistische monnik of priester, terug op Prakrit samaṇa- < Sanskrit śramaná- 'asceet'.
Fries: sjamaan


  naar boven