1.   adequaat bn. 'overeenkomstig, gepast'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. adequaat "evenmaatigh" [1658; Meijer].
Oorspr. binnen de wetenschapstaal ontleend aan Latijn adaequātus, het verl.deelw. van adaequāre 'gelijk maken, evenaren', bij het bn. aequus 'gelijk', van onbekende verdere herkomst.
Fries: adekwaat


  naar boven