Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "betekenisverschil Belgi/Nederland"

41 tot 50 van 104

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



hor
horde 1
horde 2
horeca
horen
horig
horizon
horizontaal
hork
horlepiep

horloge

hormoon
horoscoop
horrelvoet
horreur
horribel
horror
horst
hort 1
hort 2
horten


41.   horloge zn. 'uurwerk'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. orloy 'uurwerk' in dat dorloy begonste slaen [ca. 1374; MNW], hoorlodium [eind 14e eeuw; MNW], orloge [1434; MNW]; vnnl. ook in de samenstelling sack orloogie 'zakhorloge' [1673; WNT zakhorloge].
De uiteindelijke bron van dit woord is het Griekse woord hōrológion 'uurwerk', gevormd uit hṓrā 'uur' (zie uur) en légein '(ver)tellen' (zie -logie), letterlijk dus 'dat wat de uren telt (en aangeeft)'. Dit is door het Latijn overgenomen als horologium 'uurwerk'. Zowel in het Oudfrans [vanaf de 12e eeuw; Rey] als, al dan niet via het Oudfrans, in het Middelnederlands is dit woord in diverse vormen overgenomen. Zo duidt de vorm orloy bijv. op een Franse bron (met y om de Franse klank /ž/ weer te geven); hoorlodium wijst daarentegen op middeleeuws-Latijnse invloed (met di als poging de klank /dž/ weer te geven). De vorm horloge [15e eeuw; Rey] is in het Frans uiteindelijk gaan overheersen, en daardoor ook in het door het Frans zo beïnvloede Nederlands.
De klassieke betekenis is algemeen 'uurwerk, tijdaanwijzer (bijv. zonnewijzer)'. In het Frans en het Middelnederlands werd dat specifieker 'uurwerk dat met geluidssignalen de hele uren (etc.) aanduidt', maar misschien was deze betekenisvernauwing het logische gevolg van het feit dat de meeste geconstrueerde uurwerken die eigenschap hadden, want in het Frans betekent horloge nu gewoon 'uurwerk, klok', ook zonder geluid. In het Nederlands moest horloge echter vanaf de Nieuwnederlandse periode concurreren met klok dat zich in betekenis van 'bel' naar 'uurwerk' had uitgebreid. Dit leidde in de NN standaardtaal tot een strikt onderscheid tussen horloge 'uurwerk in een kleine uitvoering, bijv. voor in een zak of om de pols' en klok voor alle overige uurwerken, met uitzondering van het staand horloge 'grote staande klok'. In de Nederlandse dialecten in België wordt horloge voor nagenoeg alle uurwerken gebruikt; in het standaardtalige BN wordt het als Frans aangevoelde horloge uit purisme vaak vervangen door uurwerk. Het woord klok wordt in België alleen gebruikt in de betekenissen 'bel' en 'staand uurwerk', en in de uitdrukking op de klok kijken.
42.   inrichten ww. 'geschikt maken voor een bepaald doel'; (BN) 'organiseren'
categorie:
leenvertaling, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. inrichten 'ordenen, regelen', in dat hy tot nut van (de menschelyke saamenleeving) ... zyne daaden zou inrigten [1765; WNT], daar naar is zyn geheel plan ingericht [1785; WNT], '(een huis, kamer, ruimte e.d.) geschikt maken voor gebruik' in dat hy alles zo inricht (op zijn buitenverblijf), als hy gelooft, dat meest zal voldoen aan eene Vrouw van een goeden smaak [1785; WNT], eene geschikte, opzettelijk daartoe ingerigte ... vergaderplaats [1826; WNT].
Leenvertaling van Duits einrichten 'inrichten, geschikt maken voor gebruik; ordenen, regelen' [15e eeuw; Pfeifer], gevormd uit ein, zie in, en richten in de betekenis 'geschikt maken, in orde brengen', zie richten. In het Nederlands kwam deze betekenis bij richten nauwelijks voor, alleen in de 17e eeuw bij Hooft.
De betekenis 'inrichten van een huis, ruimte e.d.' is algemeen; de betekenis 'regelen' is in het NN verouderd, behalve in de vaste verbinding (iets, alles) erop inrichten (om) 'zodanig regelen dat een bepaald doel kan worden bereikt'. In het BN is inrichten een algemeen gebruikt woord voor 'organiseren', ook bijv. in de termen inrichtende macht 'bevoegd gezag (bijv. van een onderwijsinstelling)' en inrichtend comité 'organisatiecomité'.
43.   kabinet zn. 'ouderwetse fraaie kast; klein werkvertrek', (NN) 'de regering', (BN) 'groep naaste medewerkers van een minister'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. cabinet 'kastje, kamer' [1588; Kil.], 'kastje voor kostbaarheden; kamer; schilderijenverzameling' [1599; Kil.], het silver bekken staedt int kabinet op onse camer [1627; WNT], 'verzameling of verzamelplaats van zeldzaamheden, wetenschappelijke studieobjecten, kunstvoorwerpen etc.' in dat hier te Delft al van outs eenige fraye Cabinetten met allerley soorten van Rariteyten zijn te sien geweest [1667; WNT]; als aanduiding voor een ruimte, i.h.b. voor 'privévertrek van een vorst' in de Coninc selve quam hem wt syn cabinet besien [1599; Van Meteren], 'gesloten tuinprieeltje' in omringt van diverse Cabinetten, als kleyne Casteelkens [1662; WNT], 'studeerkamertje' in een rykdom van boeken in jou kabinet [1698; WNT]; overdrachtelijk ook 'plek waar regeringsbeleid tot stand komt', in Mylord Melvill, Secretaris van Schotlandt, was langh in 't Cabinet (bij de koning) [1689; WNT]; nnl. het kabinet des konings 'het particulier secretariaat van de koning(in)' [1840; WNT], kabinet 'de gezamenlijke Nederlandse ministers' in iedere leemte in de samenstelling, ieder bezwaar der positie van het nieuwe kabinet [1853; WNT], het kabinet van 's Gravenhage 'de Nederlandse regering' [1864; Calisch].
Meerdere malen ontleend aan Frans cabinet 'achterafkamertje' [1491; Rey], verkleinwoord van cabine 'hut, hok', zie cabine. Het Franse woord heeft verschillende betekenisontwikkelingen gehad; voor het Nederlands relevant zijn 'klein werkvertrek' [1539; Rey], 'studeerkamertje' [1627; Rey], 'kast voor het opbergen van kostbare voorwerpen' [1528; Rey], 'ruimte voor het opbergen van kostbare voorwerpen' [1542; Rey], 'groep naaste medewerkers van een koning' [1606; Rey].
Het koninkrijk Nederland kent sinds 1815 het Kabinet des Konings of der Koningin 'het particulier secretariaat van de koning(in)', een instelling die het contact tussen koning(in) en minister onderhoudt. Het is de opvolger van de stadhouderlijke secretarie van vóór de Franse inval. Intussen ontwikkelde zich in Engeland bij cabinet de betekenis 'de (gezamenlijke) belangrijkste leden van de regering' in de verbinding Cabinet Council. Onder invloed daarvan ontstond in Nederland het gebruik van het woord kabinet voor 'de gezamenlijke leden van de regering', waardoor het woord synoniem is met regering, de enige grondwettige term hiervoor. De hoge frequentie van kabinet in de betekenis 'regering' heeft alle andere betekenissen van dit woord sterk op de achtergrond gedrukt en in meer of in mindere mate doen verouderen.
In België is het woord in de betekenis 'regering' ongewoon; een kabinet is net als in het moderne Frans, en vergelijkbaar met het Nederlandse Kabinet des Konings, 'de groep naaste adviseurs en medewerkers van een minister, burgemeester, eurocommisaris etc.'. Men spreekt dus bijv. van het kabinet van de minister van Cultuur.
Fries: kammenet 'opbergmeubel', kabinet
44.   kaderen
categorie:
leenvertaling, betekenisverschil België/Nederland
Zie: kader
45.   kapitein zn. 'hoofdman, bevelhebber, gezagvoerder'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. capiteyn 'hoofdman, aanvoerder, bevelhebber', in een liefdeslied ic houdu over capiteyn! 'ik beschouw u als leidsvrouw' [1350-1400; MNW-R] 'bevelhebber, hoofd' Jan Meeuwels, capitain van Iseghem [1382; Debrabandere 2003], vooral 'militair bevelhebber van een vloot of schip' in capyteyns te wesen ... over alle onse goede lude, die ... in onser vlote liggen 'bevelhebbers te zijn van al onze goede mensen die op onze vloot dienen' [1421; WNT] en 'bevelhebber van een leger', in twee ridders ... waren capiteine van desen vijf hondert ghelayen 'twee ridders waren aanvoerder van deze vijfhonderd lansknechten' [1432; MNW-R], met uitval van de onbeklemtoonde klinker ook capteyn [1437; MNW-P]; vnnl. een capiteijn oft bevelsman 'kapitein of commandant' [1566; WNT], dan ook kapitein 'gezagvoerder op een koopvaardijschip' in kapitein ... dien naem laten de schippers die op groote schepen ter koopvaerdy vaeren, ook aen sigh leunen 'kapitein, zo laten schippers op grote koopvaardijschepen zich ook wel noemen' [1612; WNT]; nnl. kapitein 'officiersrang' [1875; WNT], met uitval van de onbeklemtoonde klinker ook kaptein.
Ontleend aan Frans capitaine 'legercommandant' [1288; Rey], ontleend aan Laatlatijn capitaneus 'militaire meerdere', eerder al 'heerser', afleiding van klassiek Latijn caput (genitief capitis) 'hoofd', verwant met hoofd, en zie kaap. Een oudere Franse vorm met de klankovergang van p > v is in het Middelnederlands ontleend geweest als kievetain [1302; MNW kievetain], tsyvitein [1315-35; MNW-R], kivitein 'bevelhebber' [1340-60; MNW-R]; ook Engels chieftain 'stamhoofd', naast jonger captain.
Zowel in het Frans als het Nederlands is kapitein eerst alleen een militaire functie, zowel te land als op marineschepen. Bij uitbreiding kreeg in de 17e eeuw ook de schipper op grote koopvaardijschepen de benaming kapitein en nog later op alle grote schepen, een gebruik dat in het Frans jonger is en door het WNT aan Portugese invloed wordt toegeschreven. In veel mindere mate gebruikte men kapitein ook als naam voor bepaalde burgerlijke functies, maar in die betekenis is het woord verouderd, behalve in het BN als 'aanvoerder van een sportploeg' [1976; De Clerck 1981]; hiervoor gebruikt men in het NN meestal aanvoerder of het Engelse leenwoord captain.
In het Surinaams-Nederlands heeft kapitein ook de betekenis 'dorpshoofd' [1597; van Donselaar 1989], wrsch. onder invloed van Engels captain, dat een bredere betekenis heeft dan het Standaardnederlandse woord.
Fries: kaptein
46.   karamel zn. 'gebrande suiker; toffee'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. karamel "eene soort van zeer donkerbruine kandijsuiker" [1832; Weiland], ook al het mv. caramellen (zonder betekenis) [1832; Weiland], caramel 'gebrande suiker' [1847; Kramers], ook "ulevel", ofwel 'snoepje van karamel' [1864; Calisch].
Ontleend aan Frans caramel 'gebrande suiker' [1601; TLF], ontleend aan Portugees caramelo 'suiker' en 'stukje ijs' [16e eeuw; TLF] of Spaans caramel [1611; Corominas], nu caramelo. De verdere herkomst is onzeker, maar vermoedelijk ontwikkeld, via Spaans caramillo 'riet' en/of Portugees canamel 'suikerriet', uit middeleeuws Latijn cannamellis 'id.', gevormd uit canna 'riet' (zie kaneel) en mel (genitief mellis) 'honing, zoete stof'. Minder wrsch. is dat het Portugese woord rechtstreeks teruggaat op Laatlatijn calamellus 'rietje', verkleinwoord van calamus 'rietstengel' (zie halm), waarbij het betekenisverband gezocht zou moeten worden in de vorm van suikerkristallen en stukjes ijs.
Door betekenisoverdracht is karamel ook de naam van een snoepje van karamel geworden; het meervoud caramellen in 1832 wijst ongetwijfeld al op deze betekenis. In het BN heeft karamel de Franse betekenis van caramel 'snoepje dat in een papiertje is gewikkeld'.
Fries: karamel
47.   karbonade zn. (NN) 'kotelet, stuk runder- of varkensrib'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. dese sausijssen ende carbonaden ... op den rooster gebraden [1500-25; Jansen/van Winter], carbonnade 'op houtskool te roosteren of geroosterd stuk vlees' [1573; Thes.], karbonade 'id.' [1599; Kil.]; nnl. de Karbonade ... op de Rooster laaten braaden [1752; WNT], algemener 'ribstukje van een kalf, varken of lam' in van het kalf ... de karbonaden en de schijf [ca. 1859; WNT].
Ontleend aan Frans carbonnade 'het op houtskool roosteren van vlees; het aldus geroosterde vlees' [14e eeuw; TLF], ontleend aan Provençaals carbonada 'geroosterd vlees' of Italiaans carbonata 'id.' [1300-49; Battaglia], die beide zijn afgeleid van carbon 'houtskool', zie carbonpapier.
Oorspr. duidt het woord een stuk vlees aan dat op een bepaalde manier wordt bereid. Men gebruikte daarvoor bepaalde vleesdelen en in het Nederlands is de betekenis van karbonade overgegaan op die vleesdelen, en betekent het nu 'klein stuk vlees van rug, schouder, rib of haas van een kalf, lam, schaap of varken', onafhankelijk van de bereidingswijze. Wanneer deze overgang ongeveer heeft plaatsgevonden is niet goed uit te maken, omdat de context in de bronnen hierover zelden duidelijk is. In het Frans is het woord inmiddels verouderd, een karbonade heet daar côtelette, zie ook kotelet.
Het achtervoegsel -ata resp. -ade wordt in het Italiaans en later in het Frans vaker gebruikt voor gerechten, achter een woord dat een karakteristiek ingrediënt of bereidingselement aanduidt. Andere woorden met hetzelfde achtervoegsel zijn in het Nederlands bijv. limonade, marinade, marmelade, pommade, rollade, salade, sukade. Bij rechtstreekse ontleningen uit het Italiaans, bijv. sukade uit Italiaans zuccata, is het achtervoegsel in het Nederlands door analogie aangepast. Italiaans -ata (< Latijn -āta) is oorspr. de onzijdige meervoudsuitgang van verleden deelwoorden van werkwoorden op -are; aan sommige van de hierboven genoemde woorden ligt inderdaad een werkwoord ten grondslag, bijv. (in)salare '(een gerecht) zouten' bij (in)salata 'salade'.
Fries: karbonade
48.   kartel 1 zn. 'overeenkomst, verdrag'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Vnnl. cartel 'verdrag over de uitwisseling van personen, bijv. krijgsgevangenen' in een Cartel of Accord, wegens de Wisselinge en Rançoeneringe van wedersijdts Gevangenen van Oorlogh [1619; WNT], 'schriftelijke uitdaging tot een duel' in eenige bootschap, billet ofte Cartel van wegen den Beroeper aenden beroepenen '... van de uitdager aan de uitgedaagde' [1657; WNT beroeper]; nnl. kartel 'verdrag tussen ondernemers om onderlinge concurrentie te vermijden' [1898; Groene Amsterdammer], Kartell-partij 'politieke partij bestaande uit samenwerkende kleinere partijen (in de Duitse politiek)' [1890; Groene Amsterdammer], (BN) kartel 'samenwerkingsverband tussen politieke partijen bij verkiezingen' [1908; WNT].
In de 17e-eeuwse betekenissen ontleend aan Frans cartel 'verdrag over de uitwisseling van krijgsgevangenen' [1704; Rey], eerder al 'uitdagingsbrief' [1527; Rey], ontleend aan Italiaans cartello 'uitdagingsbericht' [16e eeuw; Rey], algemener 'bekendmaking, affiche', verkleinwoord van carta 'document, oorkonde', ontwikkeld uit Latijn charta 'id.', zie kaart. Eind 19e eeuw, toen de eerdere betekenissen wrsch. al verouderd waren, opnieuw ontleend in de huidige betekenis 'verdrag tussen ondernemers', nu via Duits Kartell 'id.' [1879; TLF].
In het Duits noemde men in de periode 1887-1890 naar analogie van een verdrag tussen ondernemers ook de brede coalitie van conservatieve en nationaal-liberale partijen in de Duitse rijksdag een Kartell. Deze betekenis bleef in het Duits niet bestaan, maar werd wel overgenomen door het Frans en het BN voor hun eigen politiek, Frans cartel [1924; Rey], BN kartel 'samenwerkingsverband van politieke partijen bij verkiezingen, (NN) lijstverbinding'.
Fries: kartel
49.   kassei zn. 'straatkei, kinderkopje'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. cautsiede 'bestrate weg' in ane de kautsiede 'aan de straatweg' [1276-1300; CG I, 2869] en in de afleiding cautsieden 'bestraten' [1280; CG I, 526], ook in vele vorm- en spellingvarianten, zoals cauchide [1290; CG I, 1443], cassiede [1300-50; MNW-R], calsiede [1317; MNW], 'straatkei' in van calseyden en oirdune 'van kasseien en arduin' [1450; WNT] ; vnnl. nog kassije, kassij-wegh 'bestrate weg' [1599; Kil.].
Ontleend aan Oudpicardisch cauchie 'bestrate weg', het equivalent van Oudfrans chauciee (Nieuwfrans chaussee) en ontwikkeld uit de verkorting van vulgair Latijn *via calciata 'bestrate weg'; hierin is het bn. *calciata 'bestraat' het verl.deelw. van *calciare 'bestraten', oorspr. wrsch. 'bedekken met steenslag en kalk', een afleiding van klassiek Latijn calx 'kalk', zie kalk. Bij het verharden van sommige wegen, met name in moerassige gebieden, gebruikten de Romeinen namelijk kalk. De benaming zou dan bij uitbreiding zijn toegepast op alle soorten verharde wegen.
Het bestaan van vormen met en zonder -l- is te verklaren uit het Picardisch, waarin al vroeg vocalisatie optrad van l voor medeklinker. De ts is de Nederlandse weergave van de gewone uitspraak van Picardisch ch, in de vorm met ss is assimilatie ls > ss of ts > ss opgetreden. De d in de Middelnederlandse uitgang kan alleen worden verklaard uit hypercorrectie; in alle Noord-Franse dialecten was de d al zeer vroeg weggevallen en de d in het Nederlands kan dus niet meer teruggaan op de t in Latijn*calciata. De vroeger zeer veel voorkomende spelling kassij is etymologisch correct, omdat de eindklank teruggaat op ouder -ie. De officiële spelling is tegenwoordig kassei [1954; WL]; ook eerder kwam bijv. casseye [1695; WNT] wel voor. Wellicht heeft analogie met kei een rol gespeeld, of met karwei, waarvan de uitgang eveneens teruggaat op vulgair Latijn -ata.
Het woord komt oorspr. alleen voor in het Zuid-Nederlandse taalgebied. De Middelnederlandse betekenis 'bestrate weg' komt ook in het Nieuwnederlands nog voor, maar is nu beperkt tot de dialecten, bijv. West-Vlaams kalsie, kassie, en komt ook voor in straatnamen. In de standaardtaal is uitsluitend de betekenis 'straatkei, straatsteen' gangbaar, die wrsch. is ontstaan als verkorting van kasseisteen. In het BN is kasseien het gewone woord voor natuurstenen bestrating; in het NN is het woord vooral uit de wielertaal bekend, maar beduidend minder gangbaar; bovendien kunnen NN kasseien ook van beton zijn gemaakt.
Fries: -
50.   keper zn. 'weefpatroon waarbij de inslag verspringt; hiermee geweven stof, twill'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland, uitleenwoord
Mnl. keper 'dakspant, dakrib' in tgasthus te deckene met tieghelen ende kepere 'het gasthuis te bedekken met dakpannen en dakspanten' [1299; CG I]; vnnl. keper 'heraldisch symbool' in lakenen ... met de drie kepers [1545; WNT], 'streep in een weefsel' [1695; Van den Ende]; nnl. gekeperd lind 'lint met kruisstrepen' [1701; Marin NF], ik bekeek hem eens op de keper 'ik beschouwde hem eens nauwlettend' [1785; WNT].
Ontleend aan vulgair Latijn *caprione 'dakspant, stutbalk', afleiding van *capreus, nevenvorm van klassiek Latijn caper 'bok', zie capriool.
Oorspr. en nog in het BN is keper een bouwkundige term voor de schuine dakbalken, daksparren waarop de horizontale latten werden gespijkerd waarop de pannen rustten. Naar analogie hiervan kreeg het woord in de heraldiek de betekenis 'twee banden, die in een spitse naar boven staande hoek bij elkaar komen (als omgekeerde V)'. In het Nederlands ontstond de toegespitste betekenis 'dwarsstreep in een weefsel', algemener 'bepaald patroon in een weefsel'. Zo'n streep of patroon ontstond door bij het weven de inslagdraad over of onder meer dan één kettingdraad te laten gaan, en de plaats daarvan bij elke inslag te laten verspringen. In deze betekenis is het woord uit het Nederlands ontleend in vele andere talen, bijv. Nederduits keper, Hoogduits Köper [16e eeuw; Kluge], Zweeds kypert, Noors kiper, Russisch kípor.
Fries: -

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven