1.   papa zn. 'vader'
categorie:
leenwoord
Vnnl. papa 'vader' in Dat schoone Kindtje, Klaes, dat u Papatie noemt '... papaatje ...' [1669; iWNT], Naer herttelijcke groettenisse aan Papa en Mama [1674; iWNT].
Ontleend aan Frans papa 'vader' [1256; Rey], een brabbelwoord uit de kindertaal, ontstaan door de reduplicatie van een universeel klankelement pa-, zie ook mama.
In veel talen komt een vergelijkbaar woord voor 'vader' voor, bijv. Duits Papa, Engels papa (Amerikaans-Engels pappy), Zweeds mamma, Litouws papà, Russisch pápa, Pools papa. Ook Latijn pāpa 'kerkvader, paus' (zie paus) zal wel op een oorspr. betekenis 'vader' teruggaan. In de meeste talen is het woord in de renaissance beïnvloed door het Frans of nieuw leven ingeblazen dankzij deze taal. Het is mogelijk dat het woord zelfstandig in het Nederlands is ontstaan, maar in elk geval heeft, met name in de hogere standen, het Franse woord de verspreiding van het woord in het Nederlands gestimuleerd. Het woord wordt in de standaardtaal ook wel als pappa geschreven. Verkorte vormen zijn pap, paps, pa enz.
Fries: -


  naar boven