|
1. |
lomp 2 bn. 'grof, plomp' categorie: waarschijnlijk erfwoord Vnnl. lomp 'grof, ongemanierd' in die is lomp, maniereloos en grof [1615; WNT Supp. af], 'plomp' in trage en lompe visschen [1618; WNT vreemd]. Mogelijk hetzelfde woord als lomp 1, met betekenisverandering o.i.v. plomp 1. Ook kan de overdr. bet. van lomp 1 invloed hebben gehad, vergelijk 'smeerlap', de ontwikkeling van Duits Lump 'man in lompen; schoft' in de 17e eeuw. Het is onduidelijk of de vorm lompsch 'dom' die volgens Kiliaan [1599] verouderd was, hierbij hoort. ◆ lomperik zn. 'grof persoon'. Nnl. Klaas, dommerik, lomperik [1865-70; WNT klaas]. Afleiding met het achtervoegsel -erik van het bn. lomp 2. Opvallend is dat de oudste vindplaatsen alle uit Vlaanderen stammen. Fries: lomp(en)
|
naar boven
|