1.   helemaal bw. 'geheel en al, volkomen, volstrekt'
categorie:
verkorting
Vnnl. gheheel te mael 'totaal' [1600-50; WNT geheel], heeltemael [1692; WNT vlaag I]; nnl. heelemaal [1784; WNT].
Ontstaan door verkorting uit ouder heeltemaal, dat wegens de spreektalige status schriftelijk slecht is geattesteerd, maar nog voortbestaat als Afrikaans heeltemal 'geheel en al'. Heeltemaal is een contaminatie van het bijwoord heel en de bijwoordelijke bepaling te maal, die beide in dezelfde betekenis 'geheel en al, volkomen' voorkomen en aanmerkelijk ouder zijn: mnl. in welcke cedule ... de 4 leden gantz, heel, und al ... wedersegheden 'welke akte de vier leden volledig en helemaal bestreden' [1443-51; MNW], hiene kire den ligame te male vombe 'tenzij hij het lichaam helemaal omdraait' [1270-90; CG II, Moraalb.]. Zie heel en maal 1, en voor een vergelijkbare vorming allemaal.
helegaar bw. 'helemaal'. Vnnl. heel en gaer [1621; WNT heel III]; nnl. heelegaar [1897; WNT tis]. Dit verouderende woord is nog spreektaliger dan helemaal en wordt meestal gebruikt in combinatie met een ontkenning. De traditionele opvatting dat helegaar een verkorting is van heel en gaar is gebaseerd op de hier genoemde oude attestatie en op de Duitse analoge woordgroep ganz und gar. Ook mogelijk is dat helegaar is ontstaan uit heel te gader, naar analogie van helemaal uit heel te maal en allegaar uit al te gader, zie allegaartje.


  naar boven