1.   globaal bn. 'over het geheel genomen; volgens ruwe schatting'
categorie:
leenwoord
Nnl. bij eenen globalen verzameling-staat 'op een op het geheel betrekking hebbende verzamelstaat' [1828; WNT verzameling], eene globale verhouding 'een grof geschatte verhouding' [1859; WNT nanking], een globaal overzicht 'een niet tot in details berekend overzicht' [1860-65; WNT]; in het BN ook 'allesomvattend', bijv. in een globaal medisch dossier 'een centraal bijgehouden dossier' [2002; www.gezondheid.be].
Ontleend aan Frans global 'over het geheel beschouwd', eerder al 'allesomvattend' [1864; Rey], nog eerder als bijwoord globalement 'allesomvattend' [1840; Rey], een afleiding van globe in de betekenis 'het allesomvattende geheel', zie verder globe. Maar het is, mede gezien de oudere datering in het Nederlands, ook heel goed mogelijk dat afleiding van globe onafhankelijk van het Frans heeft plaatsgevonden.
In het Engels vinden we al vroeg de betekenis global 'bolvormig' [1676; BDE]; hier is onafhankelijke verandering naar de betekenis 'wereldwijd' en dus 'algemeen' goed verdedigbaar. In de tweede helft van de 20e eeuw begint onder invloed van het Engels de betekenis 'wereldwijd' ook in het Nederlands te verschijnen, bijv. nationaal en globaal [1951; WNT Aanv. video]. De betekenis 'allesomvattend' in het BN is afkomstig uit het Frans; een globaal overzicht is ambigu, het kan zowel 'een allesomvattend overzicht' als 'een grof geschetst, niet gedetailleerd overzicht' betekenen.
globaliseren ww. 'ruwweg voorstellen of beschouwen'. Nnl. globaliseren 'in ruwe trekken voorstellen' [1974; Koenen], eerder al in het afgeleide zn. globalisering 'het in grote lijnen voorstellen' [1970; WNT Aanv.]. Onder invloed van het Engels begint globaliseren ook in het Nederlands de betekenis 'wereldwijd maken, in één vorm wereldwijd toepassen' te krijgen, vooral in de afleiding globalisering.
Fries: globaal


  naar boven