1.   heen bw. 'weg van hier'
categorie:
geleed woord
Mnl. hinne 'van hier weg, ginds' in uan hinne nimmer wiederkeren 'niet meer van ginds terugkeren' [1220-40; CG II, Aiol], maar meestal henen 'weg van hier' [1240; Bern.]. Ook in combinatie met daer en waer, zoals in maken uns dar hene 'laten we erop afgaan' [1250; CG II, Trist.], here waer wildi henen riden 'heer, waar wilt u heenrijden?' [1260-70; CG II, Boeve] later mnl. ook hene en heen; frequent wordt heen pas na de mnl. periode.
Gevormd bij de pronominale stam *hi- 'hier', zie hier, met een richting aangevend achtervoegsel *-ana zoals in beneden en boven.
Os. hinana 'heen'; ohd. hina, hinana 'heen' (nhd. hin); oe. heonan (ne. met achtervoegsel hence); < pgm. *hinana- 'van hier weg'.
Naar analogie van daarheen 'van hier weg naar daar, daarnaartoe' ontstond veel later de combinatie hierheen 'van daar weg naar hier, hiernaartoe', zoals in om dat ghy my hier henen verkocht hebt [1637; Statenbijbel].


  naar boven