1.   hectisch bn. 'zeer druk, gejaagd'
categorie:
geleerde schepping, leenwoord
Nnl. hectisch 'teringachtig' [1824; Weiland], meestal gezegd van koortsen: hectische koortsen [1903; Koenen], overdrachtelijk ook hectisch 'koortsachtig wild, zeer druk', bijv. in hectische droomen [1932; Groene Amsterdammer], de zich hectisch ontwikkelende industrie [1962; WNT Aanv.].
Geleerde ontlening, als medische term en dus via Neolatijn en Laatlatijn hecticus, aan Grieks hektikós 'aanhoudend, gewoonlijk, slopend (van een ziekte)', afleiding van héxis 'gewoonte, houding, geestelijke toestand', dat hoort bij het werkwoord ékhein '(aan)houden, hebben', verwant met zege, en zie ook schema.
Aanvankelijk was dit alleen een bn. gebruikt met betrekking tot koorts. Een hectische koorts (Latijn hectica febris) is een aanhoudende koorts, bijv. bij tuberculose, en die was in het verleden veelal fataal. Deze betekenis bestaat nu voornamelijk nog in de woordenboeken, dit in tegenstelling tot de overdrachtelijke betekenis, die zich in het Nederlands vooral in de tweede helft van de 20e eeuw verspreidde en daarom hoogstwaarschijnlijk toegeschreven moet worden aan Engelse invloed. Engels hectic wordt al begin 20e eeuw overdrachtelijk gebruikt. Ook mogelijk is invloed van het Duits, waar hektisch o.a. veel wordt gebruikt in sportverslagen.


  naar boven