1.   -nis achterv. dat zn. vormt
categorie:
erfwoord
Onl. -nussi [10e eeuw; W.Ps.], -nisse [950-1000; Pr.gloss.], -nesse [1151-75; CG II-1, 135]; mnl. -nesse (vooral westelijk), -nisse; nnl. -(e)nis.
Os. -nissi, -nessi, -nussi (mnd. -nisse, -nesse, -nüsse); ohd. -nissi, -nessi, -nassi, -nussi (nhd. -nis); ofri. -nisse; oe. -nes (ne. -ness '-heid', zeer productief); got. -nassus; < pgm. *-n-assu-. Het achtervoegsel luidde oorspr. -assu-, zoals nog te zien is in got. ufar-assus 'overvloedigheid' bij ufar 'over'. In combinatie met naamwoord- of werkwoordstammen op -n, zoals in got. ibn-assus 'gelijkheid' bij ibn- 'gelijk' of blotinassus 'verering' bij blotan 'vereren', kon de -n- geherinterpreteerd worden als deel van het achtervoegsel. In de oudste taalfasen van het West-Germaans komt het achtervoegsel al uitsluitend mét -n- voor.
Pgm. *-assu- gaat terug op ouder *-ad-tu-, waarin -ad- een Germaans achtervoegsel is waarmee werkwoorden uit bijvoeglijke naamwoorden worden gevormd (Gotisch -atjan) en -tu- een achtervoegsel is voor verbaalabstracta. De klinkervariatie in het achtervoegsel binnen de Germaanse talen is wellicht te verklaren door aan te nemen dat de oorspronkelijke -a- in midden-woordpositie al vroeg verzwakt werd tot een onbeklemtoonde sjwa of doordat het achtervoegsel werd uitgebreid met een j, waardoor umlaut optrad; de diverse klinkers zijn dan slechts orthografische varianten.
Dit achtervoegsel is tot in de Vroegnieuwnederlandse periode zeer productief geweest. Veel woorden op -nis, zoals bederfenis, bewegenis, verbolgenis zijn inmiddels uit het Nederlands verdwenen. Het kwam aanvankelijk vooral voor in combinatie met bijvoeglijke naamwoorden en verleden deelwoorden: duisternis, gelijkenis, gewezenis ('aanwezigheid') komen reeds in het Oudnederlands voor. Later ontstonden ook afleidingen van presensstammen, bijv. beeltenis, lafenis, betekenis, verbintenis, verdoemenis. Bij wildernis is (naar analogie van duisternis, hindernis) een r ingevoegd; zie verder schennis (< mnl. schendenisse), vonnis (< mnl. vontnisse). Een voorafgaande stemhebbende medeklinker werd soms verscherpt; vervolgens werd er een -e- ingevoegd als overgangsklank: verbind-nis > verbint-nis > verbintenis. Zo ook erfenis, gebeurtenis, lafenis, droefenis. Later is het verlengde achtervoegsel -enis ook direct achter de stam gezet, waarbij verscherping achterwege bleef: belijdenis, besnijdenis, geschiedenis. In navolging van verbintenis werd bovendien een achtervoegsel -tenis gevormd, zoals in bekentenis, erkentenis, gebeurtenis.
Afleidingen op -nis duiden meestal een hoedanigheid of toestand aan net als -heid: gelijkenis, duisternis. Soms wordt een zaak bedoeld die tot het stamwoord in betrekking staat: gevangenis, beeltenis. Beide betekenissen komen al in het Oudnederlands voor. In het Middelnederlands verschijnen ook afleidingen die een handeling of werking aanduiden, bijv. verrijzenis, vergiffenis.
Literatuur: P. Gerlach Royen (1953), Taalrapsodie. Taalkundige en didaktische varia van her en der, Bussum, 599-602; Van der Sijs 2001, 166-167
Fries: -nis


  naar boven