1.   terp zn. 'opgeworpen heuvel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. hoijlandt, genoempt dat olde terp 'hooiland, genaamd de oude terp' [1511; iWNT pond], Dit ... Jaer worde het Terp ... hooger ende grooter gemaeckt [1597; iWNT].
Ontleend aan Nieuwfries terp 'terp', ontwikkeld uit Oudfries therp 'terp, hoger gelegen land, bouwland', zelden 'nederzetting', soms ook in de vorm thorp, terp, torp, tarp 'id.', een ontwikkeling van Proto-Germaans *þurpa- 'hoeve, huis', zie dorp.
Literatuur: K.F. Gildemacher (2008), Terpen en terpnamen, Leeuwarden, 241-278
Fries: terp


  naar boven