1.   wirwar zn. 'verward geheel'
categorie:
leenwoord
Nnl. het was een "wirwar" [1816; Vad.lett., 54].
Ontleend aan Duits Wirrwarr 'warboel' [15e eeuw; Pfeifer], eerder al wirrewarren [voor 1350; Gärtner], een allitererende, op ablaut gebaseerde afleiding van wirren 'in de war brengen' [1314; Gärtner], tegenwoordig meestal met het voorvoegsel ver-, verwirren 'id.'. Wirren gaat terug op een ouder werkwoord wërren 'in de war brengen' [1077-81; Gärtner] < Oudhoogduits werran 'id.', verwant met vnnl. warren 'verwarren' [1599; Kil.], ook 'twisten' [1435-55; MNW-R], eerder al werren 'hinderen' [1201-15; VMNW], verwant met war.
In het Nederlands werd de ontlening uit het Duits begunstigd, omdat wirwar ook opgevat kon worden als een allitererende afleiding van het in betekenis verwante nnl. war 'wanorde'. Het is bovendien een woord van een type dat meer voorkomt in het Nederlands, blijkens mikmak, liflaf, rimram [1623; iWNT], tiktak o.a. 'zeker spel' [1550; iWNT] e.d.
Fries: -


  naar boven