|
1. |
toepen ww. 'zeker kaartspel spelen' categorie: leenwoord Nnl. eerst in Limburgse dialecten, bijv. toepe (ww.) "kaartspel" [1884; iWNT] en toppe 'id.' [1914; iWNT], ook Bargoens in Zuid-Limburg tuppen 'bedriegen; kaarten' [1917; Moormann], dan toepen 'zeker kaartspel spelen' [1961; Van Dale]. Wrsch. een afgeleide betekenis van toepen 'kloppen, een kloppende beweging uitvoeren' [1865-70; iWNT], een woord van klanknabootsende oorsprong; bij het uitspreken van de frase 'ik toep' klopt men op de tafel. Dat toepen hetzelfde woord zou zijn als toppen, de naam van een gokspel in Nederlands-Indië, van Hokkien-Chinees tó phok 'dobbelen' (Mandarijn dŭbó) (EDale, WNT toppen VI), is voor een oorspronkelijk uitsluitend Limburgs woord minder waarschijnlijk.
|
naar boven
|