1.   toen bw. 'op dat ogenblik'; vgw. 'in de tijd dat, terwijl'
Onl. thuo, tho (bw.) 'op dat moment', (vgw.) 'op het moment dat' in tho gihelida. ina. use druhtin 'toen heelde (genas) onze Heer hem' [891-900; CG II-1, 39], thia ic ne nam thuo fargalt '(de dingen) die ik niet heb weggenomen, heb ik toen vergoed' [10e eeuw; W.Ps.], tho ich hiro gescriphta thurgh suoghta, tho uand ich minen wine 'toen ik hun geschriften doorzocht, toen vond ik mijn geliefde' [ca. 1100; Will.]; mnl. doe, doen (bw., vgw.) 'op dat moment; op het moment dat' in Want si noch doe ne wiste nit Warumme dat het was geschit 'zij wist toen nog niet waarom dat was gebeurd', Doe hi die urowe comen sach 'toen hij de vrouw zag aankomen' [beide 1265-70; VMNW], Dit besuec dede doen mijn her wouter 'mijn heer Wouter bracht toen dit bezoek' [1271-72; VMNW], -toe in entoe hi kerde van jndia 'en toen hij terugkeerde uit Indië' [1287; CG II], Entoe hi ... Dicken aneriep Fransoise name 'en toen hij Franciscus' dikwijls had aangeroepen' [1300-50; MNW-R], toen in Toen heeftene verreden Renout 'toen heeft Reinoud hem verraden' [1340-60; MNW-R]; vnnl. toen (bw. en vgw.) in Toen si opten velde waren [1526; Liesveldt], De andere landen ..., die nu bedijct sijn, waeren toen ter tijt uytterlanden [1536; iWNT uite-].
De klankwettige vorm van dit woord is eigenlijk *doe < mnl. doe < onl. thuo, dat ontstaan is uit de instrumentalis van het onder d(i)e besproken aanwijzende voornaamwoord. De nevenvorm mnl. doen is mogelijk ontstaan onder invloed van het bijwoord dan. In bepaalde vaste verbindingen (na stemloze medeklinker) sprak men de d- uit als t-, i.h.b. in mnl. ende doe(n) 'en toen' > enddoe(n) > entoe(n) en in mnl. noch doe 'toen nog, nog, toen' > nochtoe, en zie ook toch. In de geschreven taal is entoe in het Middelnederlands nog zeldzaam, maar vrijstaand toen (bw.) verschijnt toch al in de 14e eeuw. Pas in de 17e eeuw maakt toen snel opmars in de zich in die periode ontwikkelende standaardtaal (Van der Sijs 2004: 521). De nevenvorm toe is in de geschreven taal nooit frequent geweest, maar is wel de gewone vorm geworden in het Afrikaans.
Os. thō, tuo (mnd. ); ohd. duo, ; nfri. doe.
Fries: doe


  naar boven