|
1. |
acuut bn. 'plotseling opkomend, dringend' categorie: leenwoord Vnnl. acut 'scherp' [1650; Hofman]; nnl. 'scherp, scherpzinnig' [1745; Meijer]. Pas honderd jaar later is de betekenis 'plotseling opkomend' te vinden: acuut "noemt men die gevaarlijke heete ziekten, waaraan vaak slechts binnen weinige dagen de lijder sterft, of weder daarvan opkomt. De gevaarlijke worden peracutus, de gevaarlijkste perperacutus genaamd" [1832; Weiland]. Jonger is de algemenere betekenis 'scherp, hevig, dringend' [1916; WNT Supp.]. Ontleend aan Latijn acūtus 'scherp', verl.deelw. van acuere 'scherpen', bij acus 'naald', zie eg. Latijn acūtus had ook de betekenis 'plotseling opkomend (van ziekten)' en was in deze betekenis een leenvertaling van Grieks oxús 'scherp, snel, heftig'. Fries: akút
|
naar boven
|