1.   strapatsen zn. 'nare streken'
Nnl. eerst in de vorm strabatsien 'ongemakken waaraan iemand onderweg blootstaat' in men bevind bij ons, van deze Paardjes, dat ze het tegen de allergrootste Paarden van onze Landaart in de strabatsien, en inzonderheid in de marschen kunnen goed maaken [1778; Chomel], Nooit was hij gezonder dan onder de strapatzen van het soldatenleven [1821; WNT], 'buitensporigheden, bokkensprongen' in Diens commercieele inzichten schromen niet, ordelievend den Haag klakkeloos de strapatsen van een Moissi, de trucs van een Pallenberg, de kuren van een Wilnaƫr Truppe, den nonsens van een Wegener voort te zetten [1923; Het Vaderland].
Ontleend aan Duits Strapaze 'buitensporigheid, overmatige inspanning', eerst in de vorm Strapatz [1691; Kluge21], eerder al het ww. strapizieren 'capriolen maken' [1617; Kluge21], ontleend aan Italiaans strapazzare 'zich afmatten; ruw bejegenen, slecht behandelen', verdere herkomst onzeker (DELI).
Fries: -


  naar boven