Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "verkorting"

231 tot 240 van 335

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



locatie
loco-
locomotief
lodderig
lodderoog
loden 1
loden 2
loebas
loeder
loef

loei

loei-
loeien
loeier
loempia
loens
loep
loer 1
loer 2
loeren
loet


231.   loei zn. 'harde klap, hard schot'
categorie:
verkorting
Nnl. loei 'hard schot' in Een loei. Een goal: 2-1 [1965; WNT Aanv.], 'iets groots' in een loei van een glas rum [1970; WNT Aanv.].
Afleiding van loeien in de betekenis 'hard tekeergaan'.
loeier zn. 'harde klap'. Nnl. loeier 'iets groots, iets geweldigs; harde klap, opstopper, schop' [1974; Koenen]. Afleiding met het achtervoegsel -er, zie -aar, van loeien in de betekenis 'hard tekeergaan'. ◆ loei- voorv. 'zeer'. Nnl. in woorden als loeigoed 'zeer goed', zoals in de loeigoeie excursies [1956; WNT Aanv.], loeizwaar 'zeer zwaar' [1975; WNT Aanv.], loeiheet 'zeer heet' [1975; WNT Aanv.], loeihard 'zeer hard' [1974; Koenen], loeisterk 'zeer sterk' [1984; Van Dale]. Wrsch. ontstaan in uitdrukkingen met betrekking tot geluiden zoals loeihard, d.w.z. loeiend hard, en vervolgens gebruikt als versterkend element bij andere bn. Het is dan een afleiding van loeien in de betekenis 'brullen'.
Fries: - ◆ - ◆ -
232.   loer 1 zn. in iemand een loer draaien 'bedriegen'
categorie:
verkorting, volksetymologie
Vnnl. eerst in samenstellingen: lorden draeijerije (mv.) 'smokkelarijen, sluikhandel' [1586; WNT lorrendraaierij], misbruyck, listen ende lorrendrayerijen [1587; WNT lorrendraaierij], lordlinghdrayeryen, lorlinghdraeyerye [1589; WNT lorrendraaierij], lorrendrayers 'smokkelaars, sluikhandelaren' [1587; WNT lorrendraaier], lorrendraijers 'bedriegers' [1631-34; WNT lorrendraaier], dan ook dat een minn', of een' die naeyt, niet selden vreemde lorren draeyt 'dat een min of naaister niet zelden bedriegt' [1625; WNT lor]; nnl. dat u die loer gedraaid wierd 'dat u bedrogen werd' [1842; WNT].
Aan de basis van deze uitdrukking staat lorrendraaien 'smokkelen', later algemener 'bedriegen'. De huidige constructie (iemand) een loer draaien is wrsch. ontstaan naar analogie van synonieme oudere uitdrukkingen als iemand een pijp draaien, een piek steken, een poets bakken. De vorm loer in plaats van het oorspronkelijke lor kan verklaard worden door volksetymologische invloed, enerzijds van loeren 'scherp kijken; bedriegen', anderzijds van loer 'dom persoon', wat wrsch. een samentrekking is van loeder, loer 'lokmiddel van de valkenier', zie loeder. Dat de uitdrukking rechtstreeks zou teruggaan op die jachtterm (Sassen 1983, 433), is niet wrsch., onder meer omdat een loer draaien noch in die context, noch met de woordvorm loeder is geattesteerd (Toll.).
De herkomst van lorrendraaien, -er, -erij is onzeker. Het is niet afgeleid van lor 'vod', zie aldaar. Gezien de attestaties met -rd- (ook in het Zweeds, zie hieronder) en -rdl- lijkt de -rr- te zijn ontstaan door assimilatie. Lorren- kan dan verbonden worden met vnnl. lordinck 'bepaald soort touw' [1662; WNT smijt], lording [1684; WNT], Nederduits lurding, lurd 'id.', waarmee het werkwoord draaien goed te associëren valt. De verdere herkomst is echter onbekend.
Nnd. lurrendreier kan ontleend zijn aan het Nederlands, maar het omgekeerde is eveneens mogelijk. Ontleend aan het vnnl. of nnd. zijn: nzw. lurendrejari 'bedrog, oplichterij', ouder lurdendräjeri 'smokkelarij' [1636; Hellquist], lurendrejare 'oplichter', ouder lurendrägare 'smokkelaar' [1659; Hellquist]; nde. lurendrejer; nhd. Lorrendreher [1747-74; Grimm].
Literatuur: A. Sassen (1983), 'De verklaring van de uitdrukking iemand een loer draaien', in: LB 72, 429-436
Fries: loer
233.   loer 2
categorie:
verkorting
Zie: loeren
234.   lol zn. 'plezier'
categorie:
verkorting
Vnnl. lol 'lawaai van een krolse kat' [1596; WNT], lol 'deun, dreun' [1599; Kil.]; nnl. lol 'plezier, pret' in dat hij hem schrikkelijk met zijne muzijk de lol verveelde 'dat hij hem met zijn muziek verschrikkelijk het plezier bedierf' [1802-09; WNT].
Afleiding van het Middelnederlandse ww. lollen 'prevelen (van gebeden of liederen)', zoals in hi beghonne te lollen 'hij begon gebeden op te zeggen' [1484; MNW]. De herkomst hiervan is niet zeker, maar mogelijk is het verwant met lallen 'dronkemanspraat uiten' en Middelnederduits lollen 'neuriën, mompelen', en zie ook lullen.
Wrsch. is de betekenisontwikkeling van 'lawaai, luidruchtig gezang' naar 'plezier, pret' gegaan. Een vroege vindplaats van die betekenis is misschien Tschemynckel en hadder geenen lol. Omdat hem zyn wyf rechts zat in de ooghen 'De aap [de hoofdpersoon in het verhaal] had er geen plezier in, omdat zijn vrouw recht tegenover hem zat' [1567; aangehaald bij De Bo 1873].
lolbroek zn. 'grappenmaker'. Nnl. de lolbroek van de familie [1959; Dagblad voor Amersfoort], lolbroek 'grapjas, grappenmaker (vaak pejoratief)' [1974; Koenen]. Samenstelling van het zn. lol en broek, dat vaker gebruikt wordt als tweede lid in persoonsaanduidingen, zoals hangebroek 'druilig persoon', schijtebroek 'lafaard' en bangebroek 'id.' (WNT). De samenstelling lolbroek is wrsch. gevormd als variant van grapjas, waarin een ander kledingstuk figureert.
Fries: -
235.   ma
categorie:
verkorting
Zie: mama
236.   magnetron zn. 'oven waarin voedsel door elektromagnetische golven wordt verhit'
categorie:
leenwoord, verkorting, geleerde schepping, bedenker bekend, alleen in België of Nederland
Nnl. magnetron 'instrument dat microgolfstraling genereert' in z.g. magnetrons, een speciaal type oscillatorlamp [1933; Vaderland], vooral in samenstellingen, bijv. magnetronlampen [1937; Vaderland], magnetronoven 'oven waarin voedsel d.m.v. microgolfstraling kan worden verwarmd' [1981; Kramers II], vervolgens magnetron 'id.' [1984; Van Dale HN].
Internationaal neologisme, in 1920 geïntroduceerd door de Amerikaanse natuurkundige Albert W. Hull (1880-1966) bij de ontwikkeling van de magnetron, een bepaald type elektronenbuis waarvan o.a. een permanente magneet deel uitmaakte. Het woord is gevormd bij magneet met een achtervoegsel -tron dat in die periode werd gebruikt voor diverse andere nieuwe typen elektronenbuis en dat teruggaat op Grieks -tron, waarmee instrumentnamen werden afgeleid, bijv. phóbetron 'vogelverschrikker', kínētron 'roerstaaf', émplastron 'pleisterzalf' (zie pleister).
Een van de bekendste toepassingen van de magnetron in de oorspr. technische betekenis van het woord is de microgolfoven [1986; Picarta], leenvertaling van Engels microwave oven [1965; OED]. In het NN heet dit apparaat al sinds de introductie ervan magnetronoven en algauw kortweg magnetron. In het BN spreekt men nog altijd van microgolfoven of kortweg microgolf [2000; Standaard].
Fries: magnetron
237.   mail zn. 'elektronische brievenpost'
categorie:
pseudo-leenwoord, verkorting
Nnl. eerst e-mail "het verzenden van persoonlijke boodschappen tussen deelnemers aan een netwerk van computers onderling" [1989; Smits/Koenen], (e-)mailtje 'elektronisch bericht' in een e-mailtje is zo gestuurd [1993; NRC], dan mail in hoe het 'mailtje' met de boodschap 'Amsterdam is on line' op weg ging [1994; NRC].
Verkorting van e-mail 'elektronische brievenpost', ontleend aan Engels e-mail 'id.' [1982; OED], verkorting van electronic mail 'elektronische post' [1977; OED]. De betekenis van Engels mail 'post' [1746; OED] is ontwikkeld uit die van 'posttas' [1654; BDE]. In de oorspr. vorm en betekenis is Middelengels male 'reistas' [voor 1200; BDE] ontleend aan Oudfrans male 'buidel, tas', ontleend aan Frankisch *malha 'id.'.
Het Frankische woord is ontwikkeld uit pgm. *malha-, waaruit verder nog: mnl. male 'buidel, tas' [1240; Bern.], vnnl. mael; os. malaha 'id.' (mnd. male); ohd. malaha 'id.' on. malr 'id.'. Male werd in de betekenis 'reiszak e.d.' nog tot in de 19e eeuw gebruikt, maar is tegenwoordig alleen nog gewestelijk, o.a. Limburgs. Ook nog in Vlaams maalslot, molslot 'hangslot', oorspr. 'kofferslot'. De verdere herkomst van het Germaanse woord is onbekend.
Hetzelfde Engelse woord leidde al in de 19e eeuw door ontlening tot Nederlands mail 'postverzending naar een van de overzeese gebieden', met als oudste attestatie berigten uit Indië met de laatste overland-mail aangebragt [1846; Picarta]. Dit woord was echter aan het eind van de 20e eeuw verouderd; de samenstelling mailboot [1872; WNT Aanv.] is wel bekend gebleven.
mailing zn. 'reclame die per post verstuurd wordt'. Nnl. ontwerpen, teksten, mailings of verpakkingen [1973; Reinsma 1975]. Ontleend aan Engels mailing 'id.' [1987; OED], afleiding van het werkwoord mail 'post verzenden', afleiding van het zn. mail.
Fries: mail
238.   mak bn. 'handelbaar, tam'
categorie:
verkorting
Mnl. mack 'tam, getemd' in die macke katte ... ende die wilde katte 'de tamme kat en de wilde kat' [1437; MNW-P]; vnnl. soo mack gelijck een lam [1625; WNT]; nnl. mak.
Verkorte vorm van mnl. gemac 'zacht, kalm, stil', zoals in als men ... gemaecks weders te doen heeft 'als men met rustig weer te maken heeft' [1470; MNW], zie verder het zn. gemak.
Mnd. mak 'rustig, braaf, tam'; Noord-Fries määk, meek (< ofri. *mek); oe. mæc 'behorend bij, verbonden'; on. -makr 'gemakkelijk, behaaglijk, passend'. Nfri. mak is ontleend aan het Nederlands.
Literatuur: Heidermanns 1993, 399-400
Fries: mak
239.   marathon zn. 'hardloopwedstrijd'
categorie:
leenwoord, verkorting, geoniem
Nnl. eerst in samenstellingen: in het Vélodrome Buffalo te Parijs is Zondag een Marathon-loop, 42 K.M. 194 M., gehouden [1909; NRC], Marathon-wedloop [1912; Kramers], pas later marathon [1960; Van Dale], marathonzitting 'langdurige vergadering' [1974; Koenen], filmmarathon 'langdurige reeks van filmvoorstellingen' [1974; Koenen].
Internationaal neologisme (bijv. ook Engels marathon race, Duits Marathonlauf, Frans marathon), in 1896 ingevoerd bij de eerste moderne Olympische Spelen voor een hardloopwedstrijd over de afstand van 40 km. Sinds de Olympische Spelen in 1908 is de afstand bijgesteld naar 42,195 km.
De marathonloop is genoemd naar de Griekse stad Marathon, waar in 490 v. Chr. een veldslag tussen Perzen en Atheners door de laatsten werd gewonnen, waarna volgens de overlevering de ijlbode Pheidippídēs over een afstand van ruim 40 km naar Athene rende om het goede nieuws te vertellen en na het melden van de overwinning stierf van uitputting.
In samenstellingen geeft marathon als eerste lid aan dat het in het tweede lid genoemde zeer langdurig en afmattend is, bijv. marathonzitting; als tweede lid om te verwijzen naar een sport over lange afstand, bijv. schaatsmarathon, of naar een langdurige activiteit, bijv. filmmarathon.
Literatuur: Sanders 1996, 147-150
Fries: maraton
240.   mensa zn. (NN) 'studentenrestaurant'
categorie:
verkorting, alleen in België of Nederland
Nnl. mensa 'altaar' [1846; WNT Aanv.], 'tafel' [1887; Kramers II], 'studentenrestaurant' in de eetzalen der Mensa-vereeniging, waar arme studenten voor 25 cents een middagmaal kunnen krijgen [1910; NRC].
Een uitsluitend in het Nederlands en Duits gevormde verkorte vorm van Neolatijn mensa academica 'academische maaltijd' [1922; NRC], uit Latijn mēnsa 'eettafel; maaltijd' en de vrouwelijke vorm van het bn. academicus 'academisch', afleiding van acadēmīa 'hogeschool', zie academie.
De betekenis van klassiek Latijn mensa 'eettafel' is wrsch. ontwikkeld uit ouder 'offertafel; offerkoek'. Het woord is verwant met Ombrisch mefa 'offerkoek', maar de verdere herkomst is onbekend. Ohd. mias 'tafel, maaltijd', oe. mēse 'tafel, eetschaal', Gotisch mēs 'id.' zijn ontleend aan het Latijn, evenals Oudiers mias, Welsh mwys 'eetschaal'. Er wordt wel gedacht aan verband met woorden voor 'maan' (Latijn mēnsis); de offerkoek/offertafel zou dan rond zijn als de volle maan.
Fries: mensa

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven