1.   poos zn. 'onbepaalde tijd'; (BN) 'pauze, rust'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. pose 'tijd, wijle' in twee poosen daechs 'tweemaal daags een tijdlang' [1338; MNW], vochten een lange pose [1340-60; MNW-R], 'pauze, tussenpoos' in myt poosen [1477; Teuth.]; vnnl. poos, pooze 'tijd, wijle' in by poosen 'bij tijden, nu en dan' [1566; iWNT], een poos of poosken 'een korte tijd' [1573; MNW], 'rust in muziekstuk' in dan veel maten, dan veel posen [1643; iWNT], poosje 'een onbepaalde, niet te lange tijd' in een poosje te borgen 'een tijdje niet te betalen' [1649; WNT]; nnl. poos, pooze ook (BN) 'pauze bij toneeluitvoering, muziekstuk enz.' in gedurende de poozen, het publiek te vergasten op ... [1900; WNT].
Ontleend aan Oudfrans pose 'onderbreking, verpozing, rust' [begin 12e eeuw; TLF pose1] en 'moment, interval, het verstrijken van tijd' [ca. 1140; TLF pose1] (Nieuwfrans pause met aanpassing aan de Latijnse spelling), ontwikkeld uit Latijn pausa 'onderbreking, rust', zie pauze.
verpozen ww. 'rusten, ontspannen'. Vnnl. verposen malkanderen 'elkaar om de beurt aflossen' [1525; WNT], verpoosen 'tot rust komen, uitblazen, pauzeren' [1588; Kil.], zich verpoozen 'zich ontspannen' in hier in de roozen, zult ghy u verpoozen [ca. 1640; WNT]; nnl. (zich) verpoozen 'de geest afleiden, de zinnen verzetten' in den afgematten geest in ... spel verpoozen [1733; WNT], 'zich vermeien, verlustigen' in zich met welgevallen verpozen in den zoeten aanblik van de plaats hunner geboorte [1834; WNT]. Gevormd uit poos 'tijd; rust' en het voorvoegsel ver-. ◆ verpozing zn. 'rust, ontspanning'. Vnnl. verpoosingh 'aflossing, vervanging om de zoveel tijd' [1555; WNT]; nnl. verpozing 'onderbreking' in 3 uren zonder verpozing [1748; WNT], eene aangename verpoozing [1808; WNT]. Afleiding van verpozen met het achtervoegsel -ing.
Fries: poas ◆ ferpoazje ◆ ferpoazing


  naar boven