1.   poon zn. 'soort vis uit de familie der Triglidae'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. poen (mv.) in zeehanen, poen, zeebrasems [1577; Heeroma 1942]; nnl. Onze Poon ..., die elders genoemd wordt, Zee- of Knorhaan [1765; WNT].
Herkomst onbekend. In de dialecten komen ook vormen zonder -n voor, bijv. Urks pooi, Katwijks pao. De -n is oorspr. dus een meervoudsuitgang die later als onderdeel van het woord werd geïnterpreteerd, zoals in schoen en teen 1. Heeroma wil uitgaan van een betekenis 'weke, vochtige massa' en denkt aan een klankwoord pooi 'water, borrel'. Gezien het uiterlijk van zeker de rode poon (Trigla lucerna) met zijn geprononceerde harde kop is deze hypothese niet erg waarschijnlijk. Wellicht moet men een woord poo(i) aannemen dat uit ouder *pode is ontstaan. In dat geval bestaat er misschien verwantschap met de wortel *pud- die misschien ook in pad 2 en paling zit.
Er zijn geen verwante woorden in andere talen.
De rode poon wordt ook wel knorhaan genoemd vanwege het knorrende geluid dat hij maakt als hij uit het water wordt gehaald. De koning van de poon is een vis uit een heel ander geslacht: de zeebarbeel of (rode) mul (Mullus surmuletus).
Literatuur: K. Heeroma (1942), 'Etymologische aantekeningen I', in: TNTL 61, 45-77, hier 48-49
Fries: poan


  naar boven