1.   correct bn. 'zonder fouten; nauwkeurig; keurig'
categorie:
leenwoord
Vnnl. 'nauwkeurig, zonder fouten' in correct ende goet [ca. 1500; WNT uitloopen], correctelijck (bw.) [1573; Thesaurus]; nnl. correct 'keurig' [1896; WNT weerbarstig].
Ontleend aan Frans correct 'juist' [1512; Rey] < Latijn corrēctus, verl.deelw. van corrigere 'verbeteren', zie corrigeren.
correctie zn. 'verbetering'. Mnl. correctie, correxie 'verbetering; straf, boete' in mitter roeden der godliker correccien 'met de roede der goddelijke straf' [1340-60; MNW-P], correxie ende punicie doen 'boete doen' [1390; Stall.]; vnnl. 'straf' [1517; WNT executie], 'verbetering' [1529; WNT lichten]. Al dan niet via Frans correction [13e eeuw] ontleend aan Latijn corrēctiō 'verbetering, terechtwijzing', een afleiding van het werkwoord corrigere.
Fries: korrekt


  naar boven