|
1. |
coördineren ww. 'samenhang aanbrengen' categorie: leenwoord Vnnl. coördineren 't'zamenschikken' [1658; Meijer], coördineren 'gelijk stellen' [1847; Kramers], coördineren 'in samenhang brengen' [1929; WNT reflex I]. Ontleend aan middeleeuws Latijn coordinare 'met hetzelfde gezag aanstellen', gevormd uit com- 'samen, met' en klassiek Latijn ōrdināre 'ordenen', een afleiding van het zn. ōrdō (genitief ōrdinis) 'rij, rang, rangschikking', zie orde 1. ◆ coördinator zn. 'iemand die coördineert'. Nnl. coördinator [1959; WNT Aanv.]. Zn. bij coördineren, internationaal woord sedert de 19e eeuw. ◆ coördinatie zn. 'onderlinge afstemming'. Vnnl. coördinatie "t'zamenórdening, ghelijkschikking" [1658; Meijer]. Ontleend aan Frans coordination [1361] of rechtstreeks aan middeleeuws Latijn coordinatio.
|
naar boven
|