|
1. |
coöperatie zn. 'samenwerking; op samenwerking gegronde vereniging of bedrijf' categorie: leenwoord Vnnl. coöperatie 'medewerking' [1658; Meijer], 'medewerking' [1659; WNT nut I], coöperatio 'medewerking' [1669; Meijer]; nnl. coöperatie 'coöperatieve instelling' [1886; WNT talent]. Al dan niet via Frans coopération 'samenwerking' [voor 1435], 'op coöperatie gegrond bedrijf' [1828] of in de betekenis 'samenwerking' rechtstreeks ontleend aan Latijn cooperātiō, een afleiding van het werkwoord cooperārī 'samenwerken', een samenstelling van com- 'samen' en operārī 'werken'. De economische betekenis is wel ontstaan onder invloed van Engels cooperative movement, cooperative society; het Engels kent het zn. cooperation echter niet in de betekenis 'op coöperatie gegrond bedrijf'. ◆ coöperatief bn. 'op samenwerking berustend'. Nnl. coöperatieve vereeniging [1875; WNT]. Ontleend aan Frans coopératif 'bijkomend maar noodzakelijk' [1550], 'op coöperatie berustend' [1829], bn. bij het zn. coopération, of rechtstreeks uit Engels cooperative [1821], waarvan de economische betekenis aan het Frans ontleend is.. ◆ coöpereren ww. 'samenwerken'. Vnnl. coöpereren 'meewerken' [1653; WNT]. Ontleend aan Frans coopérer [1525] < Latijn cooperārī 'samenwerken'. Fries: koöperaasje
|
naar boven
|