1.   compileren ww. 'samenstellen uit reeds bestaande delen, bijeenbrengen tot een geheel'
categorie:
leenwoord
Mnl. Goede sermoene wel geordineert heefti vele gecompileert 'hij heeft vele goede preken gerangschikt en samengesteld' [ca. 1350; MNW coppeleren]; vnnl. T'weerlijck gescreuen recht compt vuyten ciuilen rechten vander Romeynen t'welck zy compileerden ende mackten inden tijt van heurer regnatien 'het ware geschreven recht komt uit het civiele recht van de Romeinen, dat zij bijeenbrachten en opstelden in de tijd dat zij aan het bewind waren' [1573; WNT regnatie].
Al dan niet via Frans compiler 'samenstellen, -voegen, bijeenplaatsen' [1265; Rey] ontleend aan middeleeuws Latijn compilare 'id.' < Latijn compīlāre, gevormd uit com- 'bijeen, samen' en pīlāre 'plunderen, beroven', een afleiding van pīla 'stapel; pijler', waarvan de verdere etymologie onduidelijk is. Latijn compīlāre 'opeenstapelen, bijeenplunderen, plagiëren' kreeg later, aanvankelijk als humoristische term, de betekenis 'samenstellen uit losse delen'.
compilatie zn. 'het compileren; verzamelwerk'. Nnl. compilatie 'id.' [1824; Weiland], 'verzamelwerk' [1904; WNT Aanv.]. Misschien via Frans compilation [1230-50; Rey] ontleend aan Latijn compīlātiō 'plundering, ontlening', ook spottende aanduiding voor verzameling akten, bij het werkwoord compīlāre. ◆ compilator zn. 'samensteller van compilaties'. Nnl. compilateur, compilator "verzamelaar (zamenraper uit boeken)" [1824; Weiland], compilateur [1854; WNT vereffening]. Ontleend aan Latijn compīlātor 'plunderaar'.


  naar boven