1.   asbest zn. 'vezelachtige stof'
categorie:
leenwoord
Mnl. asbestoen 'ijzerkleurige stof' [ca. 1350; MNHWS]; nnl. asbest 'steenvlas' in Amianth met afscheidbaare Veezelen ... Walerius noemt deeze Rype Asbest [1782; WNT].
Ontleend aan middeleeuws Latijn asbestos 'asbest' < Grieks ásbestos líthos 'ongebluste kalk' (in deze betekenis nog in Russisch izvest). Dit Griekse woord betekent letterlijk 'onblusbaar, onbedwingbaar', en vandaar misschien 'niet (door vuur) te blussen (= vernietigen?) (steen)'. Die betekenis is onduidelijk; wellicht is het een door volksetymologie beïnvloed leenwoord. Dat asbestos zou berusten op een leesfout van *acausticon = Grieks ákaustos 'onbrandbaar' (Diels) lijkt te ver gezocht.
Literatuur: H. Diels (1916) 'Etymologica', in: Zeitschrift für vergleichende Sprach{U+00AD}forschung 47, 203-207
Fries: asbest


  naar boven