Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "waarschijnlijk substraatwoord"

71 tot 80 van 282

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



domper
dompig
dompteur
donateur
donatie
donder
donderdag
donderen
doneren
donjon

donk

donker
donor
donorcodicil
dons
donut
dood 1
dood 2
dood-
doodverven
doof


71.   donk zn. 'hoogte in een moeras'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. *dunk in de plaatsnamen Medmedug 'Mendonk (Oost-Vlaanderen)' [694; Gysseling 1960] en Dungus 'Donk (Limburg B)' [741; Gysseling 1960]; mnl. donc als toponiem [13e eeuw; CG I en CG II], santdonc 'id.' [1295; MNW]. Daarnaast vnnl. dong 'mest, vuil' [1532-37; MNW] en mnl. donc 'onderaardse kelder' [MNW, maar zonder bewijsplaats].
Ohd. tung 'onderaardse ruimte', tunga 'het bemesten'; ofri. dung 'het bemesten' (nfri. dong '(stal)mest'); oe. dung 'mest, vuil' (ne. dung 'mest'); < pgm. *dunga- 'mesthoop', naast on. dyngja 'vrouwenvertrek onder de aarde; (mest)hoop' (Noors dyngja 'afvalhoop') < pgm. *dungjō (waaruit ook Fins tunkio 'mest').
De herkomst is niet geheel duidelijk; het is ook niet zeker of genoemde woorden wel alle op dezelfde stam teruggaan. Voor de buiten-Germaanse verwantschap geldt hetzelfde. Als 'onderaardse ruimte' de Germaanse basisbetekenis is, kan de woordgroep bij pie. *dhengh- 'drukken, bedekken' behoren (IEW 250) en verwant zijn met Litouws deñgti 'bedekken'. Het in dit verband vaak genoemde Oudiers dingid 'hij onderdrukt' heeft wrsch. een nasaalinfix en behoort bij pie. *dhei-gh- 'kneden'. Misschien gaat het om een substraatwoord.
Tacitus vertelt in 98 na Chr. in zijn Germania dat de Germanen kuilen in de bodem groeven die zij met mest afdekten en in de winter als toevlucht en verder als voorraadkamer gebruikten. Als men dit als een algemeen gebruik ziet, lijkt het aannemelijk dat dit over donken gaat. Uit een basisbetekenis 'onderaardse ruimte' kan zich enerzijds een betekenis 'mestopslag, mesthoop' hebben ontwikkeld, en anderzijds een algemenere betekenis 'verblijfplaats', vandaar de vele toponiemen met Donk (zie MNW-B). Veel daarvan slaan op een oorspr. zandige hoogte in een moeras, dat in de standaardtaal als enige betekenis is overgebleven.
Literatuur: W. van Osta (1992) 'Donk: semantisch en etymologisch', in: Naamkunde 24, 87-115
72.   dons zn. 'fijnste veren van een vogel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. dunst 'stuifmeel' [1240; Bern.], dost 'fijne haartjes van planten' [1401; MNHWS], die donst van den distelbloemen 'de fijne haartjes van de distels' [1423; MNW]; vnnl. dons 'fijne veertjes' [1585; WNT zwane(n)dons], donst, donse 'fijne haren van planten' [1599; Kil.]; nnl. dons 'fijne haartjes van beginnende baardgroei' [1845; WNT voorbijzien].
Mnd. dūst 'kaf, stof'; oe. dūst 'stof' (ne. dust). Mogelijk hetzelfde woord als ohd. tunst, tunist 'storm, wind' (nhd. Dunst 'damp'), in welk geval men de betekenis 'stof' kan afleiden uit 'datgene wat stuift door de wind' en de betekenis 'kaf' aan het feit dat men vroeger het kaf door de wind liet wegstuiven bij het wannen. Deze vormen gaan dan terug op pgm. *dunsti- 'wat stuift'. Te vergelijken zijn dan ook on. dúnn 'dons' (> me. downe 'dons', ne. down, en mnd. dune, nhd. Daune 'dons') en got. dauns 'geur, damp'.
De pre-Germaanse herkomst is eveneens onduidelijk. Het woord zou verwant kunnen zijn met Latijn fūmus 'rook', Grieks thūmós 'levensadem; leven, geest, gemoed', en Sanskrit dhūmas 'rook'; de -ū- wijst op pie. *dheuH- (met niet gespecificeerde laryngaal) 'rondvliegen, dwarrelen', maar de -ū- maakt verbinding met het Germaanse woord onwaarschijnlijk. Mede gezien het betekenisveld moet wellicht gedacht worden aan een niet-Indo-Europees substraatwoord.
Fries: dûns
73.   doof bn. 'niet kunnende horen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. doef /doof/ 'doof' [1240; Bern.].
Mnd. dōf; ohd. toub 'doof, ongevoelig, stompzinnig, dom' (nhd. taub 'doof'); ofri. dāf 'doof'; oe. dēaf (ne. deaf 'doof'); on. daufr (nzw. döv 'doof'); got. daufs; < pgm. *dauba- 'doof'. Hierbij behoren wrsch. ook mnl. douen, doven 'gek zijn, razen' [1240; Bern.]; ohd. tobōn 'razen' (nhd. toben 'razen, tieren'); os. dobōn 'razen'; oe. dofian 'gek zijn' en het bn. on. dofinn 'gevoelloos' (nde. doven 'lui').
Men verbindt pgm. *dauba enerzijds met Grieks tuphlós 'blind, donker' en anderzijds met Grieks tũphos 'rook, damp, bedwelming', maar die twee woorden kunnen niet verwant zijn als zij Indo-Europees zijn < pie. *dheubh 'gevoelloos, verdoofd zijn' (IEW 263v.). Verder denkt men ook aan verwantschap met dwepen. Wrsch. hoort bij deze wortel ook dom 2; de nasaal kan ook weer wijzen op een niet-Indo-Europees substraat.
Fries: dôf
74.   dorpel zn. 'drempel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. duropello [8e eeuw; LS, LVIII,2] met de varianten: duropullo, duropalo, duropelle, durpilo; mnl. dorpel [1240; Bern.], binnen der heren důrpel 'binnen de dorpel van de heren' [1270-90; CG II, Moraalb.]; vnnl. dorpel [1552; Apherdianus], den dorpel vander doren [1562; Kil.], deurpel [1599; Kil.].
De herkomst van het woord is niet duidelijk. Vaak wordt het, mede vanwege de vroege vormen in de 'Lex Salica', herleid tot een samenstelling van deur en paal. Het probleem is echter dat men dan niet alleen moet aannemen dat het Latijnse leenwoord paal al zeer vroeg is overgenomen, maar ook dat het tweede deel van de samenstelling al vroeg onduidelijk is geworden gezien de vele varianten. Daarom wordt nu aangenomen dat de interpretatie 'deur-paal' mogelijk pseudo-etymologisch is. Oudengels þrescold (> Engels threshold 'drempel') en Oudnoords þre(p)sköldr, þrøskjöldr 'drempel' duiden er misschien op dat er in het eerste deel een wortel als *þrep-, þerp- zit, die mogelijk met dorp verwant is. De oorspr. betekenis zou dan voor het eerste deel iets als 'balk' kunnen zijn. Het manco bij deze etymologie is dat men in dat geval in de vroege vindplaats, zeker in het Frankisch, de spelling th- verwachten zou.
Dorpel komt in een deel van het Nederlandse taalgebied voor, naast drempel in een ander deel. De relatie tussen deze twee woorden is problematisch. Bij drempel is waarschijnlijk sprake van r-metathese en nasaalinfix in hetzelfde woord; het moet dus om een substraatwoord gaan.
Mnd. dorpel; nhd. (dial.) Dürpfel, Dorpel, 'drempel' [Grimm II, 1301, 1735], Dürpel [Schmidt-Wiegand 1969, 405].
Daar verwantschap met dorp problematisch is, kan men eventueel van pgm. *der-, *dur- uitgaan, waarmee men bij pie. *dher- 'vasthouden, stutten' (IEW 252-55) belandt. Deze wortel zit bijv. ook in Sanskrit dhárana- 'grondslag, steun' en Grieks thrónos 'zetel', zie troon.
De spelling deurpel bij Kiliaan wijst wrsch. op Brabantse uitspraak en niet op een verband dat gelegd zou zijn met deur.
Literatuur: R. Schmidt-Wiegand (1969) 'Die Malbergischen Glossen der Lex Salica als Denkmal des Westfränkischen', in: Rheinische Vierteljahrsblätter 33, 396-422; Boutkan 1998, 108-9
75.   draf 2 zn. 'afvalproduct van granen of zaden'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. draf 'bezinksel na het brouwen' [12e eeuw; Fayen 154]; mnl. spoel ofte draf 'spoeling of draf (beestenvoer)' [ca. 1340; MNW spoel], een bal gevullet met drave 'een baal gevuld met draf ' [1350-1410; MNW], vanden drave dat die verken aten 'van de draf die de varkens aten' [1399; MNW-R], coren om caf ende mout om draf 'kaf in plaats van koren, en draf (bezinksel, afval) in plaats van mout' [1440-60; MNW-P].
Mnd. draf; ohd. trabo (mhd. trab in de mv. vorm treber); me. draff; on. draf 'afval' (nzw. drav 'draf'); < pgm. *draba- 'afval, draf'; een nevenvorm (< *drabja-?) is drab.
Verdere verwanten zijn niet zeker. Misschien behoren hierbij ook Litouws dribti 'vallen', Russisch droba 'droesem, bierschuim'; ook Middeliers drab 'draf' kan hierbij horen. Dit zou wijzen op pie. *dhrebh-, *dhrobh-, een verlengde vorm bij de wortel *dher- 'verwarren, troebel worden' (IEW 251). Misschien bestaat er ook verwantschap met droef en droesem. In dat laatste geval is er, gezien de ongewone ablaut in combinatie met de onzekere Indo-Europese verwanten, sprake van een substraatwoord.
Literatuur: A. Fayen (1906) Liber traditionum sancti Petri Blandiniensis (Cartulaire de la ville de Gand, deuxième série, chartes et documents I), Gent.
76.   dragen ww. 'sjouwen, bij zich hebben, aanhebben; verdragen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. druog (pret.) '(Christus) droeg (de doornenkroon)' [1100; Will.], dragat (3e pers. ev.) 'brengt, voert', ordinleke cleder dragen 'kleren van de (klooster)orde dragen' [1236; CG I, 21], draghen 'sjouwen' [1285; CG I, 1017]; vnnl. draaghen '(leed, pijn) dulden, verdragen' [1636; WNT].
Os. dragan 'dragen'; ohd. tragan 'dragen, brengen' (nhd. tragen 'dragen'); ofri. drega, draga 'dragen, brengen'; oe. dragan 'trekken' (ne. drag 'slepen', draw 'trekken'); on. draga 'slepen' (nzw. dra(ga) 'trekken'; got. dragan 'dragen'; < pgm. *dragan- 'trekken, dragen'.
Wrsch. verwant met Lets dragāt 'verpletteren' en Russisch dërgat 'rukken, trekken'. Ook Latijn trahere 'trekken, slepen' is misschien verwant, zie tractor. De oorspr. betekenis zou iets kunnen zijn als 'over de grond meeslepen'. Een Indo-Europese reconstructie is zeer moeilijk.
drager zn. 'die iets draagt'. Onl. in de samenstelling uuitutdragere 'wetgever' (letterlijk 'wet-drager') [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. slotel draghere 'persoon die houder van de sleutel is' [1280; CG I, 527], dragher 'die (een edelsteen) draagt' [1287; CG II, Nat.Bl.D]; nnl. drager 'iets dat iets anders meedraagt' [1868; WNT xylo-], 'iemand die besmet is met een ziekte' [1875; WNT uitwerpsel], afleiding van dragen. ◆ draaglijk bn. 'te verdragen; redelijk goed'. Vnnl. dragelijcker en min aenstotelijck 'beter te verdragen en minder aanstotelijk' [1659; WNT Supp. arbitrair]; nnl. draaglijk 'te dulden, te verdragen' [1779; WNT water], dragelijk 'redelijk te verdragen' [1830; WNT rep 1], 'redelijk goed' [1855; WNT opleveren]. Afleiding van dragen met het achtervoegsel -lijk. De spelling dragelijk is ook erkend. De stemloze -g- die in de auslaut van draag- was ontstaan, blijft ook in deze drielettergrepige vorm overigens gehandhaafd, evenals bijv. in hogelijk.
77.   drammen ww. 'aandringen, zeuren'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. dat dremde hem sere 'dat bedrukte, beklemde hem zeer' [14e eeuw; MNW], drammen 'lawaai maken' [1477; Teuth.]; nnl. drammen 'dwingen van kinderen' [1872; Dale], dremmen, drammen "In Oostelijke dialecten. Lastigvallen door drang, jachten; dreinen, drenzen, zeuren." [1914; WNT dremmen], drammen '(door)zeuren' [voor 1927; WNT ziegezagen], drammen 'aandringen, dwingen, drenzen' [1961; Dale].
Wrsch. moet men het woord verbinden met een pgm. wortel met de betekenis 'menigte, herrie', waarbij wrsch. ook Nederlands drom 'dichte menigte' hoort.
Mnd. drammen 'lawaai maken, aandringen, zeuren', ook zn. dram 'lawaai, benarde toestand'. Wrsch. te verbinden met os. thrim 'leed, nood' en thrum(m) 'kracht'; oe. þrymm 'menigte, kracht, glorie' en on. þrymr 'lawaai'.
Zeer onzeker is verwantschap met Latijn turma 'menigte' < pie. *tuer-, *tur- 'draaien' (IEW 1100).
doordrammen ww. 'hinderlijk blijven doorpraten; (besluiten) doordrukken'. Nnl. doordrammen 'maar blijven doorzeuren' [1969; WNT Aanv.], doorgedramd (verl.deelw.) '(het besluit) erdoor heeft gedrukt' [1970; WNT Aanv.]. Gevormd uit door- 'voortdurend' en het werkwoord drammen.
78.   dreef zn. 'brede landweg met bomen'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. dreve '(land)weg' [1285; CG I,978]; vnnl. dreve 'dreef; met bomen beplante weg' [1596; WNT], later met apokope: De dreef met boomen [1879; WNT].
Het woord behoort met ablaut bij de wortel van het sterke werkwoord drijven. Zie ook drift.
Mnd. drēfwech 'weg voor het vee'; nhd. Trieb oorspr. 'drijven van vee; weide'; < pgm. *dribō- 'weg waarlangs het vee wordt gedreven'.
De uitdrukking op dreef zijn 'aan de gang zijn' komt al in het Middelnederlands voor: als dit paert wel op zijn dreve was 'als het paard goed op weg was' [1488; MNW] en betekent van origine dus 'op weg zijn', wat overdrachtelijk kon worden gebruikt, zoals ook op weg zijn.
In het Frans van België en Noord-Frankrijk ontleend als drève 'berijdbare weg, omzoomd met bomen' [1420; PRobert].
79.   dreg zn. 'klein anker'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. dregge 'haak, baggerbeugel' [1365-66; Gail.Brugge]; nnl. dregge, dreg 'klein anker'.
Meestal wordt aangenomen dat dreg al dan niet via Oudfrans drague 'baggerspade, dreg' ontleend is aan oe. dræge 'sleepnet, dreg, haak', bij het sterke werkwoord dragan 'slepen'. Het is echter minstens zo waarschijnlijk dat het woord oorspr. Nederlands is en direct teruggaat op de wortel pgm. *drag- van dragen, en wel als afleiding pgm. *dragjō-; de uitgang -jō- verklaart dan de umlaut -a- > -e- en de geminatie van de medeklinker -g-.
Mnd. dragge 'klein anker'.
dreggen 'met een dreg zoeken'. mnl. drecghen 'baggeren' [1365-66; Gail.Brugge]; vnnl. dreggen 'aan dregankers vastleggen' [1671; WNT], 'met een dreg vissen' [1617; WNT]. Afleiding van dreg.
80.   drempel zn. 'verhoging in deuropening'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. dreppel [1404; MNW], drempel [1414; MNW], drumpel 'drempel' [voor 1480; MNW]; vnnl. dreppel [1578; WNT voet], drempel "fris. holl.= dorpel" [1599; Kil.], drumpel [1616; WNT], dromplen (mv.) [ca. 1620; WNT], drempel [1626; MNW].
De Middelnederlandse vindplaatsen komen alle uit Noord-Nederland. Het woord komt alleen in de Fries getinte dialecten voor, volgens het WNT verschijnt het ten noorden van de lijn Leiden-Utrecht-Kampen.
De herkomst van het woord is onzeker. Mogelijk behoort het bij de wortel pie. *dher- 'vasthouden, steunen' (IEW 257), maar de beperkte verspreiding duidt niet direct op een Indo-Europees erfwoord. Daarom is ook gedacht aan verband met het mnd. werkwoord drampen 'trappe(le)n' dat bij de groep van draven behoort; de drempel zou dan iets zijn waar men op trapt. NEW wijst er op dat men in vroeger tijden juist niet op de drempel mocht trappen; ne. threshold 'drempel' wordt echter meestal afgeleid van pgm. *þreskan- 'wrijven, trappen', waaruit ook Nederlands dorsen.
Drempel is de vorm die in de Fries getinte dialecten voorkomt. De relatie tussen drempel en het woord uit het niet-Friese gebied, dorpel, is zeer problematisch. Misschien is drempel hetzelfde woord als dorpel, met metathese en nasaalinfix, en gaat het om een substraatwoord.
Literatuur: Boutkan 1998

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven