|
1. |
rum zn. 'drank' categorie: leenwoord Nnl. Rum 'rum' [1750; WNT], rum "Eene soort van Brandewyn of Wynägtige Geest, die uit Suikerriet gedestilleerd wordt." [1777; Buys]. Ontleend aan Engels rum 'rum' [1639; OED kill-devil], waarvan de herkomst duister is. Wrsch. is het een leenwoord uit een inheemse taal op de Caraïben, waar Engelse kolonisten de rum leerden kennen. Onwaarschijnlijk is verkorting van Engels rumbullion [ca. 1651; OED] of rumbustion [1652; OED], beide verouderde woorden voor 'rum', naast (dialectisch in Devon) rumbullion 'tumult'. De dranknaam zou dan verwijzen naar het lawaai dat de benevelde rumdrinkers voortbrachten. Fries: rum
|
naar boven
|