1.   sik zn. 'klein baardje'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Nnl. sikje 'klein baardje als dat van een geit' in als een sikje aan de kin [1773; iWNT], sik 'geit' óf 'klein baardje' in de naam voor een zeker dienstbodemutsje in Myne Kameraat draagt ... een gaaze sikkebaartje met een zwart mutsje daar onder [1775; iWNT], sik, sikkie, siek 'geit', sikkebok 'geitenbok' (Zaans) [alle 1897; Boekenoogen].
Herkomst onduidelijk. Ondanks de relatief late attestatie (1897) neemt men meestal aan dat 'geit' toch de oorspr. betekenis is en dat het baardje naar de geit is genoemd, vanwege de gelijkenis met het plukje haar dat geiten onder kun kin hebben. Het woord is dan ontleend aan de Duitse dialectvorm Zicke 'vrouwtjesgeit' (Oud- en Middelhoogduits zickīn, Middelnederduits zi(c)ken), een afleiding van Oudhoogduits ziga 'geit'. Een andere mogelijkheid is dat sikkebaard in zijn geheel is ontleend aan Duits Ziegenbart 'geitenbaard' [1765; Grimm] en in het Nederlands al snel is verkort tot sik(je).
In de betekenis 'geit': ohd. ziga (mhd. zige, nhd. Ziege), vanwaar ook mnd. sege, tzege, zege, schege, oostelijk mnl. tseghe, seghe, zeghe, en nfri. sik. In de betekenis 'klein baardje' verder alleen nfri. sik [1845; WFT].
De verdere herkomst van het Duitse woord voor 'geit' is onzeker. Mogelijk is het ontstaan als lokroep. Misschien verwant met Thracisch diza 'geit', Armeens tik 'zak (van geiten- of een andere dierenhuid)', maar de geografische afstand en het ontbreken van andere verwante vormen maken deze hypothese weinig waarschijnlijk. Ook wordt wel een Vroeggermaanse oorsprong verondersteld met een grondbetekenis 'wijfje van kleine huisdieren': on. tík 'vrouwtjeshond, teefje' (nno./nzw. tik 'id.'), nno. dial. tikka 'ooi', tiksa 'ooi, teef', oe. ticcen 'geitje' (ne. dial. tyke 'bastaardhond'). Volgens Hellquist zijn tik en tikka niet met elkaar verwant, en bestaat er evenmin verwantschap tussen nno. tikka, dat verbonden moet worden met nzw. tacka 'ooi', en nhd. Ziege. De skand. woorden zijn wrsch. ontstaan o.g.v. de lokroep voor schapen en geiten, bijv. nzw. dial. tikkera/ takkera. Zie ook teef.
Fries: sik 'baardje'


  naar boven