Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

281 tot 290 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



levendig
levenselixer
lever
leverancier
leveren
leviet
lexicon
lezen
liaan
liaison

libel 1

libel 2
liberaal
libero
libertijn
libido
libretto
licentiaat
licentie
lichaam
licht 1


281.   libel 1 zn. 'insect behorende tot de orde der Odonata'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. die Insekten ... welke men gemeenlyk Juffers, of ook wel Libellen noemt [1761; WNT].
Ontleend aan Neolatijn libellula 'zeker insect', verkleinwoord van klassiek Latijn libella 'waterpasinstrument', verkleinwoord van libra 'waterpas, weegschaal'. Libellula raakte als algemene benaming bekend door het werk van de Zweedse bioloog Linnaeus (1707-1778), die geen verklaring gaf voor de keuze van dat woord. Als aanduiding voor een insect was het woord echter al in 1558 geïntroduceerd door de Franse geneeskundige en bioloog Guillaume Rondelet (1507-1566) in zijn boek Histoire entière des poissons; hij gaf de naam libellula fluviatilis, letterlijk 'rivierwaterpas' aan de larve van een bepaalde juffersoort, die de lichaamsbouw had van de Zygaena of Libella, een zeevis met de T-vorm van een waterpasinstrument zoals architecten dat gebruikten.
Fries: libel
282.   -liet achterv. '-steen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. in chrysoliet 'bleekgroene edelsteen' [1782; WNT steen], coprolithen 'versteende dierlijke uitwerpselen' [1844; WNT versteening], aërolithen (mv.) 'meteoorstenen' [1867; WNT urano- II], monoliet 'steenblok uit één stuk' [1909; WNT Aanv.], megalithen (mv.) 'prehistorische monumenten van een of meer grote stenen' [1927; WNT Aanv. megaliet].
Internationaal achtervoegsel (o.a. Engels -lite, -lith, Frans -lit(h)e) waarmee namen van mineralen, gesteenten, (edel)stenen e.d. worden gevormd, op basis van Grieks líthos 'steen', zie litho-.
Slechts enkele van de woorden op -liet bestonden al in de oudheid, bijv. Grieks monólithos (bn.) 'uit één steen' (nnl. monoliet 'steenblok uit één stuk') en khrūsólithos 'topaas', letterlijk 'gouden steen' (nnl. chrysoliet 'bleekgroene edelsteen'). De meeste zijn echter pas in de 19e eeuw of later gevormd als wetenschappelijke neologismen. Het eerste woordelement wordt daarbij meestal ook uit het Grieks gekozen, bijv. mégas 'groot' in megaliet, āḗr 'lucht' in aeroliet.
Fries: -lyt
283.   linguïst zn. 'taalkundige'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. linguist 'taalkundige' [1824; Weiland].
Internationaal neologisme. Engels linguist, Frans linguiste en Duits Linguist zijn al in de 16e of 17e eeuw geattesteerd. Deze zijn gevormd met het achtervoegsel -ist bij Latijn lingua 'tong; spraak, taal', verwant met tong. Oorspr. betekende het woord veelal 'talenkenner'.
Fries: linguist
284.   linoleum zn. 'kurkzeil'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. linoleum is de naam eener stof, die sedert eenigen tijd een belangrijk handelsartikel vormt en tot vloer- en tafelkleeden enz. wordt gebruikt [1886; WNT].
Internationaal neologisme, ontleend aan Engels linoleum 'id.' [1863; OED], gevormd uit Latijn līnum 'vlas', verwant met het eerste lid van lijnzaad, en oleum 'olie', zie olie, naar de belangrijkste basisstof vlasolie (lijnolie) die bij de productie van linoleum wordt gebruikt. Linoleum werd in de periode 1860-63 ontwikkeld en geïntroduceerd door de Britse rubberfabrikant Fredrick Walton (1833-1928).
Fries: linoaleum
285.   litho- voorv. 'steen-'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. in woorden als lithologie 'steenkunde' [1773; Vad.lett., 464], lithographie 'steenplaatdruk', lithophaag 'steenetende worm' [beide 1824; Weiland], ook lithographie 'door steenplaatdruk verkregen prent' [1879; WNT lithographie], later verkort tot litho 'id.' [1914; Van Dale].
Internationaal voorvoegsel, ontleend aan Grieks líthos 'steen', van onbekende verdere herkomst, en zie ook -liet.
Fries: lito-
286.   lobelia zn. 'geslacht van sierplanten (Lobelia)'
categorie:
leenwoord, eponiem, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. lobelia [1779; Houttuyn II, 11, 118-131].
Ontleend aan wetenschappelijk Neolatijn lobelia, als plantnaam geïntroduceerd door de Franse botanist Charles Plumier (1646-1704), ter ere van de Vlaamse geneeskundige en botanist Matthias de Lobel (1538-1616, Latijnse naam Lobelius). Deze achternaam, een andere spelling voor de l'aubel, gaat terug op de boomnaam Oudfrans aubel 'witte populier', zie abeel.
Fries: lobelia
287.   lobotomie zn. 'bepaalde herseningreep'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. lobotomie [1956; Coëlho].
Internationaal neologisme, gevormd uit Latijn lobus 'kwab, hersenkwab', zie lob 1, en het medische achtervoegsel -tomie 'chirurgische insnijding', uit Grieks -tomíā 'snede, het snijden', horend bij tomḗ 'id.', afleiding van témnein 'snijden', zie atoom.
Bij een lobotomie worden d.m.v. een chirurgische ingreep de verbindende zenuwbanen tussen verschillende hersenkwabben doorgesneden. Men meende daarmee bepaalde psychische stoornissen te kunnen verhelpen. De ingreep wordt nu nog maar zelden toegepast.
Fries: lobotomy
288.   locomotief zn. 'treintrekker'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. locomotief "de stoommachine, die tot beweging van rijtuigen en wagens wordt aangewend, de stoomwagen, -trekker" [1847; Kramers].
Ontleend aan Engels locomotive 'id.' [1829; OED], verkorting van locomotive engine 'locomotief', letterlijk 'zich op eigen kracht verplaatsende machine' [1815; OED], met daarin het bn. locomotive 'betreffende de bewegingen van plaats tot plaats' [1612; OED], een geleerde samenstelling uit Latijn locō, ablatief van locus 'plaats', zie loco-, en Laatlatijn motivus 'bewegend', afleiding van klassiek Latijn mōtius 'beweging', zie motief.
Fries: lokomotyf
289.   logaritme zn. 'wiskundige functie'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. de Logarithmus van het Menighvuldighende ghetal [1626; WNT]; nnl. logarithme [1824; Weiland].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, als Neolatijn logarithmus geïntroduceerd door de Schotse wis-, natuur- en sterrenkundige John Napier (1550-1617) in zijn werk Mirifici logarithmorum canonis descriptio, dat in 1626 in het Nederlands werd vertaald. Het is gevormd uit de Griekse woorden lógos in de betekenis 'verhouding' of 'het rekenen', afleiding van légein 'spreken', zie legende; en arithmós 'getal', zie aritmetica.
Letterlijk zijn logaritmen dus 'verhoudingsgetallen' of 'rekengetallen'. Logaritmen zijn een hulpmiddel bij het rekenen, i.h.b. het vermenigvuldigen en delen. Tot aan het tijdperk van de rekenmachine en computer deed men dit met behulp van tabellen met getallen.
Fries: logaritme
290.   -logie achterv.
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Eerst alleen in leenwoorden uit het Latijn, al dan niet via het Frans, bijv. astrologie, theologie en genealogie (alle reeds mnl.), analogie, etymologie [beide 16e eeuw] later ook in rechtstreekse leenwoorden uit het Grieks, bijv. anthologie (zie bloemlezing).
Dit internationale wetenschappelijke achtervoegsel gaat terug, dikwijls via Neolatijn -logia, Frans -logie, Engels -logy enz., op Grieks -logíā 'studie, onderzoek; expressie', dat is afgeleid van -lógos 'die zich met een bepaald onderwerp bezighoudt', maar in bepaalde afleidingen ook kan teruggaan op het simplex lógos 'woord, spraak, verhandeling, leer' zoals in dialoog, monoloog, proloog. Lógos en -lógos zijn beide afgeleid van het werkwoord légein 'spreken', zie legende.
Net als in het Grieks betekent -logie ook tegenwoordig zowel 'wetenschap' als 'woord, expressie'. In de eerste betekenis is het achtervoegsel sinds de 19e eeuw zeer productief en is er ook altijd sprake van een afleiding op -loog 'beoefenaar van de betreffende wetenschap'. In de betekenis 'woord, expressie' is het aantal afleidingen beperkt, naast bovengenoemde analogie en anthologie bijv. nog tautologie, trilogie, haplologie 'lettergreepdeletie' en necrologie.
Het grondwoord is meestal een Griekse woordstam met een verbuigingsklinker -o-. Soms komt het grondwoord uit het Latijn, bijv. in radiologie, sociologie, insectologie (naast entomologie bij Grieks éntomon 'insect'). Afleidingen van een Nederlands woord zijn vaak ironisch en gaan zelden de status van gelegenheidsvorming te boven, bijv. fietsologie 'fietswetenschap'. Een bekende vorming is kretologie 'stelsel van leuzen die pasklare oplossingen suggereren' bij kreet 'uitroep'.
Fries: -logy

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven