Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

271 tot 280 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



lap
lapidair
lapjeskat
lappen
lapsus
lapzwans
larderen
largo
larie
lariks

larve

laryngaal
las
laser
laseren
lassen
lasso
last
laster
lasteren
lastig


271.   larve zn. 'eerste levensfase van o.a. insecten'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. larve 'boze geest' in Eert-mans, Wit-vrouwen, Alven, Larven 'aardmannetjes, heksen, alven, boze geesten' [ca. 1580; WNT]; nnl. larven 'levensstadium van insect, amfibie enz.' in de larven ... of witte wormen, waar de meikevers uit voortkomen [1836; WNT worm I].
In de oudste betekenis 'kwade geest', die in het Nederlands verdwenen is, ontleend aan Latijn lārva 'kwade geest; afschrikwekkend masker', wrsch. afgeleid van Lār 'huisgod' en dan wellicht van Etruskische oorsprong. De huidige, internationale wetenschappelijke betekenis is overgenomen van Neolatijn larva 'geest, masker', die werd geïntroduceerd door de Zweedse bioloog Linnaeus (1707-1778): het larvestadium van insecten, amfibieën, bepaalde vissen en kreeftachtigen verbergt of maskeert als het ware het volwassen stadium, waarvoor Linnaeus de term imago introduceerde.
Als purisme bestond en bestaat nog wel de leenvertaling masker 'larve' [1810; WNT verpoppen], zie masker.
Fries: larve
272.   laryngaal bn. 'betreffende of gevormd in het strottenhoofd'; zn. 'laryngale medeklinker'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. laryngaal (zn.) 'keelletter' (bn.) "betreffende den larynx; met de keel uitgesproken" [1941; Verschueren]; 'strottenhoofdmedeklinker, gevormd door vernauwing van de stembandenspleet' [1952; Koenen].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Neolatijn larynx 'strottenhoofd' (genitief laryngis), ontleend aan Grieks lárunx 'keel', verdere herkomst onduidelijk. Door het Nederlands wrsch. via het Duits ontleend.
Met betrekking tot spraakklanken werd dit woord als bn. in het begin van de 20e eeuw geïntroduceerd, wrsch. als Duits laryngal of Frans laryngal [voor 1909; TLF] door de Duitse taalkundige Max Niedermann (1874-1954). De Deense taalkundige Hermann Möller (1850-1923) introduceerde het Duitse zn. Laryngal 'in het strottenhoofd gevormde spraakklank' in 1917 in een boek over de Semitische historische klankleer. In de vergelijkende taalwetenschap gaf de Zwitserse taalkundige Ferdinand de Saussure in 1879 de eerste aanzet tot de laryngaaltheorie. Laryngaal is een verzamelnaam voor hypothetische keelklanken in de gereconstrueerde Indo-Europese prototaal, die tegenwoordig vaak met de symbolen h1, h2 en h3 worden aangeduid.
Vóór de 20e eeuw kwam laryng- uitsluitend voor in anatomische of medische context, bijv. in laryngitis 'strottenhoofdontsteking'.
Literatuur: H. Möller (1917), Die semitisch-vorindogermanischen laryngalen Konsonanten, København, 3-4
Fries: laryngaal
273.   laser zn. 'intens, gericht monochroom coherent licht; toestel voor het produceren daarvan'
categorie:
leenwoord, verkorting, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. laser 'toestel voor het produceren van laserstralen' in de boektitel Bibliografie masers en lasers [1962; Picarta], laser '(het produceren van) een zeker type licht(straal)' in laser [is]... lichtversterking door gestimuleerd uitzenden van straling [1964; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels laser 'toestel voor de productie van zeker type lichtstraal', een neologisme dat in 1959 werd geïntroduceerd in een publicatie van de Amerikaanse natuurkundige Gordon Gould (1920-2005) voor het apparaat dat toen nog niet bestond, maar waarvoor hij de ideeën en toepassingen had bedacht; de eerste werkzame laser werd in 1960 gebouwd. Het woord is gevormd uit de beginletters van Light Amplification by Stimulated Emission of Radiation 'lichtversterking door gestimuleerde uitzending van straling', een beknopte omschrijving van het natuurkundige principe waarop de laser is gebaseerd. De grondvorm van het acroniem is bedacht door de Amerikaanse natuurkundige Charles Townes (1915), die in 1955 de ontwerper en naamgever was van de maser, de Microwave Amplification by Stimulated Emission of Radiation 'versterker voor microgolven'.
Door de zeer wijde toepasbaarheid van de laser is dit een algemeen bekend woord geworden. Andere apparaatnamen die op hetzelfde natuurkundige principe zijn gebaseerd, maar met andere elektromagnetische golflengten werken, zoals de maser en de raser (r = radio-frequency), zijn tot de vaktaal blijven behoren.
laseren ww. 'met lasertechniek bewerken'. Nnl. het "laseren" van bepaalde kleuren (in foto's) [1994; Algemeen Dagblad], het laseren van het netvlies [1995; Gelderlander], dotteren werkt beter dan laseren (bij hartpatiënten) [1996; Volkskrant]; vooral algemeen bekend geworden als (de ogen) laten laseren 'het hoornvlies laten behandelen met lasertechniek, zodat bril of contactlenzen overbodig worden'. Afleiding van laser.
Literatuur: R. Bakker (red.) (1962), Bibliografie masers en lasers, 's-Gravenhage
Fries: laser ◆ laserje
274.   latent bn. 'verborgen blijvend'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. latent "verborgen, ingesloten, ingekerkerd" [1824; Weiland], 'verborgen' in latente of verborgen warmte 'warmte die niet in de temperatuur tot uiting komt' [1852; WNT warmte].
Geleerde ontlening aan Latijn latēns (genitief latentis) 'verborgen', teg.deelw. van latēre 'verborgen zijn'.
Latijn latēre is verwant met: Grieks lḗthein 'verborgen zijn'; Oudkerkslavisch lajati 'opwachten, loeren'; < pie. *l(e)h2- 'zich verbergen' (LIV 401).
Fries: latint
275.   lateraal bn. 'terzijde gelegen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. laterael 'betreffende bloedverwanten in de zijlinie' [1542; WNT]; nnl. lateraal 'aan de zijkant' in de zydelyke of laterale vogtbuyzen 'de aan de zijkant gelegen vaten (in de boomstam)' [1762; WNT zijdelijk].
Geleerde ontlening aan Latijn laterālis 'de zijkant betreffend', afgeleid van latus (genitief lateris) 'zijde', verdere herkomst onbekend.
De oudste toepassing van dit woord is juridisch: laterale verwanten zijn 'verwanten in de zijlinie, bijv. broeders en zusters'. In de 19e en 20e eeuw kreeg het woord diverse vaktalige betekenissen, bijv. in de taalkunde laterale klanken 'klanken waarbij de lucht zijdelings de tong passeert' [1976; Van Dale], in de psychologie lateraal denken 'niet rechtlijnige manier van denken', bij de landinrichting lateraalkanaal 'kanaal parallel aan een andere waterloop' [1954; WNT Aanv. lateraal]. Sommige van deze betekenissen zijn ontleend aan Engels lateral of aan een andere West-Europese taal.
Fries: lateraal
276.   laudanum zn. 'opiumhoudend slaapmiddel'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. eerst als kunstwoord laudanum opiatum "verdikt heulsap" [1669; Meijer]; nnl. dan een droppel vyf a zes Laudanum [1760; WNT zwangerheid].
Ontleend aan Duits laudanum 'opiumhoudende drank' [1533-34; Weimann 1963, 377], als neologisme geïntroduceerd door de Zwitserse arts en alchemist Paracelsus (1493-1541) voor een tinctuur van alcohol met opium. Wrsch. dacht hij daarbij zowel aan Latijn laudāre 'prijzen', zie laudatie, vanwege de sterke alleshelende kracht van dit wondermiddel, als aan lādanum 'hars uit bepaalde soorten van het plantengeslacht Cistus, veel gebruikt als geneesmiddel en reukstof'.
De attestatie vnnl. zynde de Laudanum zacht en kleefachtig [1698; WNT kleefachtig] betreft niet het opiumhoudende middel, maar ladanum, de medicinale hars; ongetwijfeld liet de schrijver hiervan, C. de Bruyn, zich beïnvloeden door de naam van het opiumsap. Al in 1608 schreef ook Dodonaeus een lange passage over ladanum, waarbij hij zich aan het eind eenmaal vergiste door laudanum te schrijven (zie WNT bal I).
Fries: laudanum
277.   lens 1 zn. 'voorwerp waarmee de richting van lichtstralen, geluidsgolven e.d. beïnvloed kan worden'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. Lens betekent eigentlyk een klein Glas, dat de gedaante van een Lins heeft [1744; Baker], bolronde lensen van een groot brandpunt [1820; WNT Aanv. depolariseeren], de kristallijne lens 'de ooglens' [1841; WNT].
Wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Latijn lēns (genitief lentis) 'linze', vanwege de vormgelijkenis tussen een linze en een bolle lens. Zie verder linze. Het woord kan zijn ontleend via Engels lens 'lens' [1693; OED]; de eerste Nederlandse attestatie is een vertaling uit het Engels.
Aan het eind van de 16e en het begin van de 17e eeuw werd door wetenschappers al volop over lenzen geschreven, maar de oudste attestatie van een woord voor 'linze' dat in verband gebracht wordt met een lens, is pas uit 1637: Frans un verre en forme de lentille 'een glas in de vorm van een linze' [TLF], bij René Descartes, over de ooglens. Daarna verschijnt in het Italiaans lente 'lens' [1642; DELI], bij de astronoom Galileo Galilei, over een vergrootglas. In het Italiaans werd lente in de 14e eeuw ook nog gebruikt in de betekenis 'linze' [DELI], naast het thans nog steeds bestaande lenticchia uit het Latijnse verkleinwoord lenticula 'kleine linze'.
In het Frans is de nieuwe betekenis 'lens' toegevoegd aan lentille 'linze', eveneens uit het Latijnse verkleinwoord lenticula 'kleine linze'; ook in het Duits is de nieuwe betekenis 'lens' toegevoegd aan het bestaande erfwoord Linse 'linze'. Het Engels onderscheidt lens 'lens', dat ontleend is aan het Latijn, en lentil 'linze', dat ontleend is aan het Frans.
Literatuur: H. Baker (1744), Het microscoop gemakkelyk gemaakt ..., Amsterdam, I, 1
Fries: lins
278.   lepra zn. 'melaatsheid'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. lepre [1553; Van den Werve], lepra [1663; Meijer]; nnl. de gevolgen van lepra [1835; WNT].
Ontleend aan medisch Neolatijn lepra 'melaatsheid', ter vervanging van de oudere Nederlandse benamingen melaatsheid (zie melaats), lazerij (zie lazer) en leprosie 'melaatsheid' [1544; WNT leprosie], welke laatste een afleiding is van leproos, zie hieronder. Het woord bestond al in het klassiek Latijn en is ontleend aan Grieks léprā 'melaatsheid', afleiding van leprós 'melaats; schilferig, ruw', afleiding van lépein 'pellen, schillen', zie lap. Lepra wordt gekenmerkt door schilferende vlekken en zwerende wonden op de huid.
leproos zn. 'lepralijder'. Mnl. leproes (bn.) 'melaats' in leprose lude 'melaatse mensen' [1380; WNT], ook zelfstandig gebruikt, bijv. in de samenstelling leprozenhuis 'gesticht waarin leprozen worden afgezonderd' [14e eeuw; MNW beleider]; vnnl. leprozen (mv.) 'lepralijders' in de arme miserabele leprozen [1504; WNT leproos II]. Ontleend aan Latijn leprōsus 'schilferig, melaats', afleiding van lepra. ◆ lepreus bn. 'lijdend aan lepra'. Vnnl. lepreux [1650; Hofman]; nnl. wanneer ... de grootouders lepreus waren [1848-49; WNT], ook zelfstandig gebruikt in een ... wijk van lepreuzen [1857; WNT]. Ontleend aan Frans lépreux, lépreuse 'lijdend aan lepra' [14e eeuw; Rey], eerder al leprous 'id.' [1080; Rey], uit Latijn leprōsus.
Fries: lepra
279.   lesbisch bn. 'homoseksueel (van vrouwen)'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. het Lesbisch meiske 'de jonge vrouw uit Lesbos' [1755; WNT], lesbische liefde "onnatuurlijke ontucht van vrouwen onder elkaar" [1847; Kramers], de losse lesbische zeden [1876; WNT].
Internationaal neologisme, ontstaan als bn. bij de naam Lesbos (Grieks Lésbos) van een eiland in de Egeïsche zee, thuisplaats van de Griekse dichteres Sappho (6e eeuw v. Chr.). In haar lyrische gedichten bezong zij haar liefde voor meisjes.
Het woord was tot in de 19e eeuw zeldzaam en werd alleen gebruikt als geografisch bn., meestal in een klassieke context. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw, na een hernieuwde wetenschappelijke interesse in het werk van Sappho, verscheen het woord in de moderne talen ook als opzichzelfstaand bn.
lesbienne zn. 'lesbische vrouw'. Nnl. lesbienne [1968; WNT]. Ontleend aan Frans lesbienne 'id.' [1867; Rey], eerder al als bn. 'lesbisch' [1784; Rey], afleiding van Lesbos. ◆ lesbo zn. 'lesbische vrouw'. Nnl. lesbo [1986; Koenen]; daarnaast ook wel lesbie 'id.' [1987; De Coster 1999]. Spreektalige verkorting van lesbienne naar analogie van homo bij homoseksueel. ◆ holebi zn. 'verzamelnaam voor homo- en biseksuelen'. Nnl. holebi 'id.' [2005; Van Dale]. Gevormd uit de beginletters van homoseksueel, lesbisch en biseksueel.
Fries: lesbysk ◆ lesbienne
280.   leukemie zn. 'bloedkanker'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. leukæmie "witbloedigheid, een soort van bloedbederf" [1877; Winkler Prins].
Internationaal neologisme, in 1847 als Duits Leukämie geïntroduceerd door de Duitse arts Rudolf Virchow (1821-1902), gevormd, met een algemeen achtervoegsel -ie voor ziektenamen, uit de Griekse woorden leukós 'wit, helder', verwant met licht 1, en haĩma 'bloed', waarvan de verdere herkomst onbekend is. Vermoedelijk diende bij de vorming van Leukämie het oudere Anämie 'bloedarmoede' als voorbeeld. Leukemie wordt gekenmerkt door een ontaarde groei van witte bloedcellen (leukocyten), waardoor het bloed van een leukemiepatiënt er enigszins witachtig uitziet.
Fries: leukemy

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven