251.   interbellum
categorie:
geleerde schepping
Zie: inter-
252.   interface zn. 'verbinding tussen twee systemen'
categorie:
leenwoord, verkorting, geleerde schepping
Nnl. interface 'koppeling tussen verschillende computersystemen' [1984; van Dale], user interface 'communicatie tussen computersoftware en de gebruiker' [1989; Smits/Koenen], gebruikersinterface 'id.' [1994; Algemeen Dagblad], gebruiksinterface 'id.' [1992; NRC], interface 'id.' [1997; De Coster 1999].
Verkorting van user interface of gebruik(er)sinterface, ontlening aan resp. leenvertaling van Engels user interface 'communicatie tussen software en gebruiker' (voor het eerste lid, zie usance). Het tweede lid interface 'verbinding tussen twee systemen, organisaties e.d.' [1962; OED] is een betekenisuitbreiding van 'verbindingsvlak' [1882; OED], een geleerde vorming uit inter- 'tussen' en het zn. face 'vlak', dat teruggaat op Latijn faciēs 'gedaante, vorm', zie facie. In een specifiek technische betekenis werd interface 'apparaat waarmee twee andere apparaten met elkaar gekoppeld kunnen worden' [1964; OED] ook als simplex ontleend.
253.   interferentie zn. 'het op elkaar inwerken'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. interferentie 'het op elkaar inwerken van lichtstralen' [1847; Kramers], interferentie 'inmenging, tussenkomst' [1864; Calisch].
In de natuurkundige betekenis een internationaal neologisme, ook bijv. Frans interférence, Duits Interferenz, voor het eerst gebruikt in het Engels, interference [1802; OED], afleiding van het werkwoord interfere 'op elkaar inwerken van golven' [1801; OED], eerder al algemener 'in botsing komen' [1613; OED], ontleend aan Oudfrans s'entreferir 'tegen elkaar stoten', gevormd uit entre 'tussen', in het Frans ontstaan uit Latijn inter-, en Oudfrans férir 'stoten', ontwikkeld uit Latijn ferīre 'id.', ablautend verwant met forāre 'boren' en met boren.
In de algemene betekenis 'inmenging, tussenkomst' is interferentie niet zeer frequent. Het woord wordt nog steeds vooral gebruikt in de natuurwetenschappen, maar ook als vakterm op enkele andere gebieden, bijv. in de taalkunde, waar interferentie in de tweede-taalverwerving en de dialectologie de betekenis 'invloed van dialecten, talen, taalregisters op elkaar' heeft.
interfereren ww. 'op elkaar inwerken'. Nnl. interfereeren 'op elkaar inwerken van mensen en processen' [1897; WNT Aanv.], 'op elkaar inwerken van golven' [1925; WNT Aanv.]. Afleiding van het zn. naar het model van andere woordparen op -entie/-eren. In tegenstelling tot het zn. wordt het werkwoord in het Nederlands juist wel vaak in de overdrachtelijke betekenis gebruikt.
254.   introvert bn. 'naar binnen gekeerd'
categorie:
leenvertaling, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. introvert (zn.) 'naar binnen gekeerd persoon' [1947; Kramers II], (bn.) 'naar binnen gekeerd' [1950; van Dale]. Eerder al de afleiding introversie "binnenwaartskering" [1931; Kramers II].
Nederlandse vorming op basis van Duits introvertiert, Engels introverted en Frans introverti 'id.', termen die in de psychologie in het begin van de 20e eeuw algemene bekendheid kregen door het werk van de Zwitserse psycholoog en filosoof C.G. Jung (1875-1961). Gevormd uit het Latijnse voorvoegsel intrō- '(naar) binnen' (zie introduceren) en vertere 'keren, wenden' (waaruit ook bijv. versie; verwant met worden), met bijgedachte aan een fictief Duits werkwoord *vertieren.
Jung gebruikte in zijn werk ook voor het eerst het door hem bedachte woord extravertiert, zie extravert; het Duitse woord introvertiert met deze psychologische betekenis 'naar binnen gekeerd' bestond echter al voor Jungs tijd, evenals Engels introverted 'id.' [1669; OED].
Zoals bij extravert onder invloed van introvert de nevenvorm extrovert is ontstaan, bestaat van introvert ook een nevenvorm intravert, die echter veel minder frequent is dan extrovert.
255.   ion zn. 'geladen deeltje'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. ion 'deeltje' in de bestanddeelen van het ontlede ligchaam heeten volgens hem ionen [1855; Fock].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Grieks ión, de onzijdige vorm van het teg.deelw. van iénai 'gaan', zie circuit; de betekenis is dus letterlijk 'het bewegende'. Elektrisch geladen atomen of moleculen werden door de Britse natuurkundige Michael Faraday (1791-1867) in 1834 zo genoemd vanwege hun beweging in een elektrisch veld.
Faraday introduceerde tegelijkertijd ook de woorden elektrode, anode en kathode. Het woord ion inspireerde latere natuurkundigen tot invoering van de uitgang -on in het neologisme elektron en vervolgens als productief achtervoegsel in vele andere namen voor kleine, elementaire, reële of fictieve deeltjes.
256.   iridium zn. 'scheikundig element (Ir)'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. iridium [1865; WNT zirkonium].
Internationaal neologisme uit Neolatijn iridium 'id.', afgeleid van klassiek Latijn īris (genitief īridis) 'regenboog', zie iris 1, in 1803 zo genoemd door de Britse ontdekker Smithson Tennant (1761-1815) vanwege de veelkleurigheid van de diverse zoutverbindingen met dit metaal. De uitgang -ium is naar analogie van de vele andere elementnamen met dit achtervoegsel.
257.   iso- voorv. 'gelijk-'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Oorspr. is dit het Griekse voorvoegsel iso- 'gelijk-', bij het bn. ísos 'gelijk', waarvan de verdere herkomst onbekend is.
In het klassiek Grieks was het voorvoegsel iso- productief in het vormen van bn., waarvan er enkele ook in de moderne talen nog voorkomen, bijv. isobarḗs 'even zwaar', isokhronós 'gelijktijdig'. Verreweg de meeste moderne woorden met iso- zijn internationale wetenschappelijke neologismen, gevormd in de 19e eeuw of later met een tweede element dat eveneens op het Grieks teruggaat. Meestal zijn dit bn. net als in het Grieks, bijv. isochroon 'met een gelijke duur' (bij Grieks khrónos 'tijd'), isogonisch 'gelijkhoekig' (gōnía 'hoek'), isomorf 'een gelijke vorm hebbend' (morphḗ 'gedaante'), isothermisch 'zonder temperatuurverandering' (thérmē 'warmte'). Daarnaast vormt men met iso- zn. met betekenissen als 'al dan niet denkbeeldige lijn op een landkaart die punten met gelijke waarde verbindt', bijv. van luchtdruk (isobaar bij Grieks báros 'gewicht, druk') en van temperatuur (isotherm). Naar analogie daarvan gebruikt men in de taalkunde de isoglosse (bij Grieks glõssa 'taal') 'denkbeeldige lijn die plaatsen met hetzelfde taalkundige fenomeen afscheidt van plaatsen met een ander fenomeen'. In de natuurwetenschappen kent men bovendien nog isomeren 'verbindingen met dezelfde atomaire samenstelling, dus uit gelijke delen' (bij Grieks méros 'deel') en isotopen 'elementen met verschillende kernmassa, maar met dezelfde kernlading en dus dezelfde plaats in het periodiek systeem' (bij Grieks tópos 'plaats').
258.   -itis achterv. in namen van ziekten
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Internationaal achtervoegsel waarmee Neolatijnse namen van ziekten worden gevormd, i.h.b. van ontstekingen. Slechts enkele daarvan bestonden al in de oudheid, bijv. Grieks arthrĩtis 'gewrichtsontsteking, artritis', nephrĩtis 'nierontsteking'. Dit zijn verkortingen van nósos arthrĩtis etc., letterlijk 'ziekte van de gewrichten', waarin het tweede woord de vrouwelijke vorm is van een bn. op -ítēs 'van, met betrekking tot'. Pas in de 19e eeuw begonnen medici dit achtervoegsel systematisch te gebruiken voor het benoemen van verschillende soorten ontstekingen.
Van de vele Neolatijnse wetenschappelijke ziektenamen op -itis blijven in het Nederlands, i.t.t. bijv. de Romaanse talen en het Engels, de meeste beperkt tot de medische vaktaal; daarbuiten gebruikt men samenstellingen op -ontsteking. Slechts enkele zijn bekend in de algemene taal, bijv. artritis 'ontsteking aan de gewrichten, reuma', bronchitis 'ontsteking aan de luchtwegen (bronchiën)', hepatitis 'leverontsteking', en vooral in het BN gebruikt men ook algemeen appendicitis 'blindedarmontsteking' (zie appendix). Zie ook pleuris, de algemene benaming voor Neolatijn pleuritis 'ontsteking van het borstvlies (pleura)'. Buiten de medische vaktaal bestaan ook nog enkele woorden als aanstelleritis, bibberitis en hollanditis.
Een ander bekend woord op -itis is cellulitis 'sinaasappelhuid', een aandoening bij vrouwen als gevolg van een bepaalde, niet-ziekelijke toestand van de onderhuidse vetcellen. Omdat bij cellulitis geen sprake is van een ontsteking, probeert men in de laatste decennia hiervoor de naam cellulite te introduceren, in navolging van cellulite in het Engels. Het Engelse woord is echter ontleend aan het Frans, waarin -ite de systematisch gebruikte uitgang is voor Neolatijn -itis. Het betekenisonderscheid in het Nederlands is dus kunstmatig.
259.   jodium zn. 'scheikundig element (I)'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. iode 'jodium' [1822; WNT Aanv. jood II], iodium, iodine, iode [1831; WNT Aanv.], jood [1860; WNT Aanv.], vanaf de tweede helft van de 19e eeuw meestal geschreven met j-.
Overgenomen uit Neolatijn iodium, gevormd met het achtervoegsel -ium zoals dat in de meeste wetenschappelijke namen van scheikundige elementen voorkomt, bij de stam iod- van de Engelse naam iodine. Deze Engelse naam werd in 1813 door de Britse scheikundige Sir Humpry Davy (1778-1829) gegeven aan het in 1811 door de Franse salpeterfabrikant Bernard Courtois (1777-1838) bij toeval ontdekte nieuwe element. Engels iodine is gevormd met het in het Engels voor deze groep elementen gebruikelijke achtervoegsel -ine op basis van Grieks ioeidḗs 'violetkleurig', vanwege de paarse kleur van jodiumgas. Het Griekse woord is gevormd uit de bloemnaam íon 'viooltje' en het woordelement -eid- 'gelijkend op'.
De lichtere elementen uit de halogeengroep worden in het Nederlands meestal zonder -ium aangeduid, zie fluor, chloor en broom, maar jodium is gebruikelijker dan het achtervoegselloze jood, wrsch. vanwege de homonymie met de persoonsaanduiding jood. De meeste andere Europese talen hebben de Franse, in 1814 door de Franse scheikundige Louis-Joseph Gay-Lussac (1778-1850) voorgestelde naam iode overgenomen, bijv. Duits Iod, Spaans yodo, Russisch jod.
260.   kakofonie zn. 'onwelluidend geheel van vele klanken door elkaar'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. cacophonie "eene verééniging van geluiden, die kwalijk met elkander overéénstemmen; een kwaaden klank of onaangenaam geluid" [1795; Verschuere Reynvaan].
Internationaal neologisme uit de Renaissance, ook Italiaans cacofonia [1585; Battaglia], Frans cacophonie [1587; Rey], Engels cacophony [1656; OED]. Door het Nederlands wrsch. ontleend via het Frans, uiteindelijk aan Grieks kakophōníā 'onwelluidend geheel van vele klanken', van kakóphōnos 'onwelluidend', gevormd uit kakós 'slecht' en het zn. phōnḗ 'geluid', zie fonetisch. Kakós is van onduidelijke verdere herkomst.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven