1.   laks bn. 'onverschillig, niet streng, lui'
categorie:
leenwoord
Nnl. lax "wijd, slap, onbepaald, ongebonden" [1824; Weiland], laks 'onverschillig, lui' in als men laks blijft 'als men werkeloos blijft toezien, als er niet snel iets gebeurt' [1881; Groene Amsterdammer], ook van zaken in met doffe gelatenheid of laksche belangstelling [1892; Groene Amsterdammer], waarom was hij ook altijd zoo laks en bedeesd in die dingen! [1897; WNT].
Herkomst onzeker. De definitie in Weilands woordenboek van 1824 suggereert ontlening aan Latijn laxus 'wijd, slap, los', zie laxeren, maar komt niet geheel overeen met de huidige betekenis van laks, die het woord al heeft vanaf de eerste attestatie met context. Op grond daarvan lijkt het woord eerder ontleend aan Engels lax 'onverschillig, niet strikt' (van personen) [1854; OED], eerder al m.b.t. zaken 'niet strikt' [ca. 1450; OED] en algemener 'los' [ca. 1400; OED] en zelf wel rechtstreeks aan het Latijn ontleend. NEW suggereert voor het Nederlands afleiding van het Middelnederlandse bn. lac 'flauw, slap', zie luilak, maar gezien de datering lijkt dat zeer onwrsch.
Fries: -


  naar boven