1.   corrigeren ww. 'verbeteren'
categorie:
leenwoord
Mnl. corrigeren, corregieren 'iemand een straf opleggen' [1297; CG I, 2741], wellicht ook 'verbeteren, aanmerkingen op iets maken' in Een liet ..., dat niement daer en correngierde noch dat niement daer en verstont [1345; MNW]; vnnl. 'van fouten of gebreken zuiveren, verbeteren' [1533; WNT].
Ontleend aan Frans corriger [13e eeuw] < Latijn corrigere 'rechtmaken, verbeteren' (waaruit ook correct), gevormd uit com- 'met' en regere 'richten, leiden, terechtwijzen', zie regeren.
Fries: korrizjearje


  naar boven