1.   corduroy zn. en bn. 'ribfluweel'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. corduroy [1899; Woordenschat].
Ontleend aan Engels corduroy [18e eeuw], wrsch. naar de persoonsnaam Corduroy (van Coeur de roi 'koningshart') (Debrabandere 1993, 285). Er is ook een verklaring dat de naam afkomstig zou zijn van corde 'koord, ribbel' en verouderd duroy, deroy 'wollen stof uit West-Engeland' [17e eeuw], van onbekende oorsprong; wrsch. is dit een pseudo-etymologie. Variante spellingen in het Engels in de 19e eeuw: cord(e) de/du roy zijn wel geïnterpreteerd als 'koningskoord' of als een verbastering van colour de/du roy 'koningskleur'; in het Frans komt dat laatste echter niet voor; ook hier is wrsch. sprake van latere herinterpretaties.
In Noordoost-Nederland bestaat voor corduroy de stofnaam constitutiekoord met varianten, bijv. in de provincie Groningen bruine constitutie koordenbroek [1855; WNT koord]; het Fries kent ook stúsjekoard en kestúsjekoard (Reker 2002). Het element -koord moet gevormd zijn naar het eerste element van corduroy.
Literatuur: S. Reker (2000) 'Constitutiekoord: Een intrigerende stofnaam', in: Woordenaar 4/1, 19-20
Fries: -


  naar boven