1.   vice- voorv. 'adjunct-, onder-'
Mnl. vice- in vicecureyt 'onderpastoor' [1392; MNW]; wi vice-deken ende capitel van Ludic 'wij vicedeken en kapittel van Luik' [1393; Stall.]; vnnl. in Vice-deken [1545; iWNT], vice-stierman 'onderstuurman' [1550-70; iWNT], Jrland ... is gheregiert van eenen Vice Regent ... Representerende de Magesteyt van Enghelandt [1575; iWNT], Den Vicecanceler vanden Keyser [1596; iWNT].
Ontleend aan middeleeuws Latijn en Frans vice- 'adjunct-, onder-', een voorvoegsel in titels en functieaanduidingen. Laat- en middeleeuws Latijn vice 'in plaats van' is de ablatief van klassiek Latijn vix- 'beurt, wisseling', dat wrsch. verwant is met week 1 'zeven dagen'.
Fries: fise-


  naar boven