1.   a priori bw. 'op voorhand'
categorie:
leenwoord
Vnnl. a priori "van vooren" [1658; Meijer]; nnl. a priori "van voren af, uit de rede" [1824; Weiland], apriori "d.i. a priori = van te voren, een argument apriori wordt afgeleid uit eene voorafgaande zaak" [1899; Woordenschat].
Ontleend aan Latijn ā priōri met het voorzetsel ā 'van, af' en de ablatief van prior 'eerst', zie prior.


  naar boven