1.   mul 1 bn. 'pulverig'
categorie:
erfwoord, geleed woord
Mnl. alleen in de samenstelling mullheit 'stoffigheid' [1477; Teuth.]; nnl. mul 'pulverig' in als te mul ende bros van natujre [1634; WNT]. Daarnaast staat het veel oudere zn. mnl. mul 'stof, zand, losse droge grond', zoals in doe warp hi mul in sijn ansichte 'toen wierp hij zand/stof in zijn gezicht' [1285; VMNW]; nnl. mul (BN) 'stof, gruis'.
Het bn. is uitsluitend Nederlands en veel jonger dan het zn., waaruit het dus wel secundair zal zijn ontstaan, bijv. via uitdrukkingen als het is mul 'het is stof' > 'het is stoffig'.
Bij het zn. horen: mnd. müll 'stof' (waaruit door ontlening nhd. Müll 'droog afval'); nfri. mel- in mellich 'stoffig'; oe. myll 'stof'; < pgm. *mulja- 'stof', een afleiding bij de wortel van malen.
Fries: mellich


  naar boven