1.   lijster zn. 'zangvogel uit de familie der Turdidae'
categorie:
substraatwoord
Mnl. lijstre 'zangvogel' [1300; MNW]; vnnl. lijster [1548; Servilius turdus].
Ohd. līstara 'lijster'; verder alleen in Duitse dialecten: Westfaals līster; Luxemburgs leister; < pgm. *lī(h)strō- (alleen continentaal-West-Germaans).
De etymologie is hoogst onzeker. Volgens sommigen zou het woord behoren bij de wortel van Gotisch laikan 'springen, dansen', zie huwelijk, dus iets als 'snel bewegende vogel'. NEW denkt aan verband met Grieks ligús, ligurós 'luid klinkend', dat echter zelf ook van onbekende herkomst is. Mede gezien de beperkte verspreiding van het woord en het feit dat het een inheems dier betreft, ligt het voor de hand om aan te nemen dat het hier om een substraatwoord gaat.
Fries: lyster, klyster


  naar boven