1.   ozon zn. 'verschijningsvorm van zuurstof (O3)'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. ozon 'blauw gas met een prikkelende geur, 3-atomige vorm van zuurstof' [1855; Kramers].
Ontleend aan Duits ozon [1839; Pfeifer], een neologisme dat geïntroduceerd is door de Duits-Zwitserse scheikundige Christian Friedrich Schönbein (1799-1868), die dit gas in 1839 ontdekte. Het woord is gevormd uit de stam van het Griekse werkwoord ózein 'geuren, ruiken' met het achtervoegsel -on dat vaak gebruikt wordt in namen van chemische stoffen, zie aceton. Het gas dankt zijn naam aan de prikkelende geur.
Fries: oazon


  naar boven