1.   overall zn. 'werkpak'
categorie:
leenwoord
Nnl. overall 'werkpak aan één stuk, vaak van blauwe stof, dat men over de gewone kleding aantrekt' [1924; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels overall(s) (vaak mv.) 'over de gewone kleding gedragen werkbroek, vaak voorzien van een borststuk met schouderbanden' [1845; OED3], eerder al 'beschermende broek; beenkappen' [1776; OED3], gevormd van over, zie over, en all 'alles' (= 'alle kleding'), zie al.
Fries: overall


  naar boven