|
1. |
oven zn. 'bakruimte' categorie: erfwoord Mnl. ouen 'oven' [1240; Bern.]. Mnd. oven; ohd. ovan (nhd. Ofen); ofri. oven (nfri. ûn(e)); oe. ofen (ne. oven); on. ofn (nzw. ugn); < pgm. *ufna-. Daarnaast met velaar: ozw. oghn (nde. ovn); got. aúhns; < pgm. *ugna-, *uhna- (grammatische wisseling). Beide vormen kunnen teruggaan op een gemeenschappelijke stam pgm. *uhwna-. Te vergelijken zijn: Vroeglatijn aulla (Latijn ōlla) 'kookpan, ketel' (< *auk-slā-); Grieks ipnós 'oven'; Sanskrit ukká-, ukhá- 'kookpan'; < pie. *h2euk-, h2uk- (IEW 88). Deze woordvormen zijn echter niet allemaal goed met elkaar te verenigen en hun onderlinge verwantschap is dan ook onzeker. Fries: ûn(e)
|
naar boven
|