|
1. |
maal 2 zn. 'handeling van het eten; dat wat men eet' categorie: substraatwoord Mnl. daer af es men den scoutete & scepenen sculdech te voedene .i. mael 'daarom is men verplicht de schout en de schepenen een maaltijd te geven' [1253; VMNW]; daarnaast ook in de samenstelling maaltijd 'maal', in hi machse bringhen met hem ter maltijt 'hij kan hen [de gasten] meebrengen naar de maaltijd' [1270-91; VMNW]. Hetzelfde woord als maal 1. De betekenis is verschoven van 'tijdstip' via 'tijdstip van de maaltijd' naar de 'maaltijd' zelf. Dezelfde ontwikkeling vind men ook in Duits Mahlzeit. Fries: miel
|
naar boven
|