1.   boek zn. 'in een kaft ingebonden bladen'
categorie:
erfwoord
Onl. buoke (datief ev.) 'groot document' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. buec, bucsken (verkleinwoord) [1240; Bern.], bouc [1268; Toll.], boech 'boekdeel' [ca. 1300; Claes 1982:702], boec 'bijbel' [1350; MNHWS], 'bepaalde hoeveelheid papier' [1399; MNHWS], boeck 'hoofdafdeling van een groter werk' [1479; MNW]; nnl. 'leeg boek voor het bijhouden van lijsten, financiën enz.' [1778; WNT].
Os. bōk 'letter, schrijfplankje' (mv. bōk 'boek; boeken'); ohd. buoh 'letter, boek' (mv. buoh 'boek; boeken') (nhd. Buch (mv. Bücher)); ofri. bōk 'boek' (nfri. boek); oe. bōc (mv. bēc 'boek, boeken') (ne. book); on. bók 'geborduurd kussen, boek' (mv. bœkr) (nzw. bok; nijsl. bók); got. boka 'letter, geschrift' (mv. bokos 'boek, brief'); < pgm. *bōk- 'letter; iets waarop letters staan'.
Etymologische samenhang met beuk 1 'boom' is onwaarschijnlijk: *bōk- 'letter' is oorspr. een wortelnomen (wat nog zichtbaar is in het Oudnoords en het Oudengels); *bōkō- 'beuk' is een ō-stam. Uitgaande van *bōk- met grondbetekenis letterteken (os., ohd. en vooral got.), en gezien de oudste attestaties, die altijd Latijnse en/of bijbelse geschriften betreffen, moet het gebruik van het meervoud in verschillende Germaanse talen met de betekenis 'geschrift, boek' zijn ontstaan onder invloed van Latijn littera (ev.) 'letter', litterae (mv.) 'brief, literatuur' en Grieks grámma (ev.) 'letter', grámmata (mv.) 'brief, schrift, alfabet'. De ontlening van dit gebruik kan vergemakkelijkt zijn door het feit dat voor het enkelvoud de betekenis 'iets waarop (letter)tekens staan' al bestond. Oudkerkslavisch bukŭvi (mv.) 'geschrift, brief' (met o.a. Bulgaars bukva 'letter', Russisch bukva 'letter') is ontleend aan het Germaans.
Wellicht bestaat er etymologisch verband met: Sanskrit bhága- 'welstand, geluk'; Avestisch baga- 'aandeel, lot'; Litouws bùrtai (mv.) 'lot, toverij, waarzeggerij' bij het werkwoord bùrti 'toveren, voorspellen'; Lets (neologisme) burts 'letter', letterlijk 'toverteken'; en, met lange klinker, met: Sanskrit bhāgá 'aandeel, lot, lotsbestemming' bij het werkwoord bhájati 'hij geeft, wijst toe'; Avestisch bāga- 'aandeel'. De grondbetekenis van boek kan dan 'teken, toverteken, lotsteken' zijn. Ook ontlening aan het Turks is gesuggereerd.
Tot in de tweede helft van de 20e eeuw werd pgm. *bōk- (meervoud *bōkiz) algemeen gezien als nevenvorm van *bōkō- 'beuk' (waarbij boekvink en Fries boek 'beuk' horen). De samenhang met beuk zou hierin bestaan dat de Germanen runen in beukenstaafjes kerfden (zie ook boekstaven), waarvoor echter geen historische bewijzen bestaan; de beuk was bovendien geen heilige boom. Ook werd verband gelegd met het beukenhouten, met was bedekte plankje dat in de vroege Middeleeuwen als schrijfmateriaal werd gebruikt; een verzameling van dergelijke plankjes, ofwel een boek, zou dan het gebruik van het meervoud met de betekenis 'boek' in ouder Oudsaksisch, Oudhoogduits, Oudengels en Oudnoords verklaren, evenals het Gotische meervoud bokos. Er is echter geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de Germanen ook hun runen, waar het oorspr. toch om moet zijn gegaan, al op wastafeltjes schreven.
Literatuur: Seebold 1981
Fries: boek


  naar boven