1.   schrijlings bw. 'met de benen uiteen'
categorie:
geleed woord
Mnl. sc(h)erdelinghe 'met de benen aan weerszijden' in Hi ghinker op sitten scerdelinghe 'hij ging er schrijlings opzitten' [1300-50; MNW-R]; vnnl. schrijdelinck oft scherdelinck opt peerdt sitten 'met de benen aan weerszijden op het paard zitten' [1573; Thes.], Hoe Cupido daar sit schrylinx op een hont [ca. 1615; iWNT].
Afleiding met het achtervoegsel -ling(s) van schrijden in de betekenis 'grote passen maken', met wegval van de intervocalische -d-. De Middelnederlandse vorm scherdelinghe, Vlaams scherdelinge, scherrelinge, is afgeleid van het zn. scherde, een nevenvorm met metathese van schrede 'grote pas'. Deze vorm raakte verouderd, maar beide woorden bestonden volgens de woordenboeken in de 16e eeuw nog naast elkaar. Ook Fries skarreld 'schrijlings' hangt wrsch. etymologisch met deze woorden samen.
De oorspr. betekenis is dus 'alsof men een grote pas maakt', dus 'met gespreide benen' (hierbij hoort nog vnnl. scherdebeenen 'de benen spreiden' [1573; Thes.]). Al in de oudste attestaties heeft het woord betrekking op een manier van zitten, namelijk met de benen aan weerszijden van het voorwerp of rijdier waarop men zit.
Fries: -


  naar boven