1.   krom bn. 'niet recht'
categorie:
etymologie onduidelijk
Onl. krumb 'krom' in de plaatsnaam Crumbeke 'Krombeke (West-Vlaanderen)' [875, kopie 961; Gysseling 1960]; mnl. crump 'gebogen, niet recht' [1240; Bern.], meestal al crom, zoals in uoghelen met crommen becken 'vogels met kromme snavels' [1287; VMNW].
Ohd. krumb (nhd. krumm); oe. crumb; ofri. krumb (nfri. krom, krûm, met een daarvan afgeleid werkwoord krieme 'wenden'); alle 'krom', < pgm. *krumba- 'krom'. Veronderstelling van een nevenvorm *krumpa- 'krom' is niet nodig: de door NEW hierbij genoemde vormen zijn niet geattesteerd (ohd. krumpf) of zijn dialectvarianten van krumb-.
Buiten het Germaans wordt ter vergelijking vaak verwezen naar Grieks grumpánein en grupós 'krom', bij de wortel pie. *gerb- 'zich samentrekken' (IEW 287), maar de beperkte verbreiding maakt dat twijfelachtig. Kuhn (1960) wil het woord bij de substraten rekenen en verwijst naar Grieks krámbos 'dor, verschrompeld'.
Fries: krom, krûm


  naar boven