1. |
gemeenzaam bn. 'vertrouwelijk, familiair; (BN) algemeen, in brede kringen' categorie: geleed woord Mnl. gemensam 'vriendelijk, vertrouwelijk' [1290-1310; MNW-R], ook in het zn. gemeensamhede 'gemeenzame omgang' [1345; MNW gemeensaemheit]; vnnl. ghemeensaem 'vriendelijk, familiair, niet uit de hoogte' [1562; WNT neder I], ghemeynsaem 'vertrouwd, vriendschappelijk' [1599; Kil.]. Afgeleid van gemeen 'gewoon, algemeen' met het achtervoegsel -zaam. Ohd. gimeinsam 'algemeen, gemeenschappelijk' (nhd. gemeinsam 'gemeenschappelijk'); mnd. het zn. mensamheit, mensaminge, oe. het zn. gemænsumnys 'gemeenschap'. Recent, maar wijdverbreid is het BN gebruik van gemeenzaam in de betekenis 'algemeen, in brede kringen'.
|