|
1. |
bibliotheek zn. '(plaats van een) boekenverzameling' categorie: leenwoord Mnl. biblioteke 'boekerij' [1462-85; MNW librarie], bibliotheke 'id.' [1462-85; MNW studoor]; nnl. bibliotheke "een plaetse daermen boecken stelt" [1553; Werve]. Al dan niet via Frans bibliothèque [1493; Rey] ontleend aan Latijn bibliothēca 'boekenkast, boekerij' < Grieks bibliothḗkē, gevormd uit biblíon 'boek, geschrift', zie bijbel en thḗkē 'bewaarplaats' (zie apotheek). ◆ bibliothecaris zn. 'boekenbeheerder'. Vnnl. bibliothecarius 'id.' [1682; WNT], bibliothecaris [1729; WNT tegenwoordig]. Ontleend aan Latijn bibliothēcārius, en vernederlandst naar analogie van andere woorden op -aris.
|
naar boven
|